MAANDAG 14 MEI 1934. 205 Bezuinigings- en reconstruetiearbeid. (Voorzitter e.a.) doeling van het College en allerminst van den bezninigings- inspectenr, dat geregeld ambtenaren zullen worden ontslagen. De hoofdzaak is, dat de aandacht van het College gevestigd kan worden op de gevallen, waarin het mogelijk is een goed effect te bereiken met minder middelen of op minder kostbare wijze dan voorheen. Indien er plannen bestaan omtrent het dempen van het Levendaal, het maken van een veemarkt, het verbonwen van scholen, het organiseeren van een dienst, wan neer aan een bestaanden dienst het een of ander hapert, zal de bezuinigingsinspecteur van deze zaken kennis moeten nemen en zijn oordeel daarover aan Burgemeester en Wethouders moeten kenbaar maken, opdat zij de gedachten van den inspecteur aan het oordeel van de directeuren en aan hun eigen oordeel kunnen toetsen. Ieder erkent op het oogenblik de noodzakelijkheid van het bezuinigen. Bij de samenstelling van de begrootingen voor de komende dienstjaren zal steeds getracht moeten wor den meer effect te bereiken met minder middelen. Het is het College gebleken, dat daarbij de hulp van een deskundige onmisbaar is. Dit wil in het geheel niet zeggen, dat het College van oordeel is, dat de Wethouders individueel hun diensten niet behoorlijk nagaan of dat de directeuren niet hun plicht doen. Het is echter begrijpelijk, dat zij niet alles kunnen zien en niet alle mogelijke zienswijzen op de organisatie van een zaak kunnen hebben en daarom is de hulp van iemand, die daarvan zijn specialiteit gemaakt heeft, gewenscht. Het is niet juist, dat deze persoon ƒ1.000.zal verdienen; dit be drag meent het College dit jaar noodig te zullen hebben; hoeveel daarvoor noodig zal zijn is niet te zeggen; dat zal afhangen van de hoeveelheid werk, die hem opgedragen wordt; dit jaar kan men echter met 1.000.uit. De heer van Eek is bevreesd, dat deze persoon zal gaan zoeken naar werk, om de uitbetaling van dit bedrag te recht vaardigen en te zorgen dat de gemeente hem ook een volgend jaar dit bedrag weer zal geven en dat hij zijn kermis en er varing zal gebruiken, niet om de gemeente te helpen, maar om dat geld te verdienen door maar bezuinigingen aan te brengen, maar dan heeft hij een verkeerden indruk van de bedoeling van het Collegehet College zal niet iemand zoeken, die zich dat tot doel stelt, maar iemand, die onafhankelijk oordeelt en groote ervaring op dit gebied heeft en op wiens oordeel men van gemeentewege zal prijs stellen. Op welke posten en bij welke diensten bezuinigd zal worden, kan spreker den heer van Weizen niet zeggen; als spreker dat precies wist, zou hij geen inspecteur noodig hebben, maar dadelijk voorstellen die posten te verlagen. Daarom heeft men dien inspecteur juist van noode. Niets zal aan zijn ge zicht onttrokken wordenhij zal, na zich georiënteerd te hebben in den gang van zaken in deze gemeente, verschillende dingen onderzoeken of eigener beweging zeggendie dienst kan aldus vereenvoudigd of verbeterd worden. In verschillende andere gemeenten zijn daarmede zeer gunstige ervaringen opgedaan er zijn geen groote onheilen gebeurd, die de heer van Eek schijnt te vreezen; integendeel, het geld van de gemeente is effectiever en deugdelijker besteed dan voorheen. Er is dus alle reden voor aanneming van dit voorstel; het College is daartoe ook overgegaan omdat vanuit den Baad zelf af reeds aandrang in deze richting is uitgeoefend, nl. voor het eerst door den heer Bosman; door deze is toen ook voldoende duidelijk gemaakt, dat niet alle directeuren zoo gemakkelijk tot nieuwe bezuinigingen, die mogelijk zijn, kunnen komen en dat het zeer goed is er eens een anderen deskundige bij te halen, die de mogelijkheid daarvan aantoont. De heer Goslinga krijgt zoo den indruk, alsof de heer van Eek denkt, dat liet College bezuinigt uit een zekeren lust tot bezuinigen en verder niet, omdat dit nu eenmaal een soort sport is van het College. Zoo is het in het geheel niet; het is bittere noodzakelijkheid. Is men niet geheel blind voor de teekenen der tijden, dan zal men dit ook moeten toegeven. In vergelijking met andere gemeenten staat Leiden er tot nog toe vrij goed voor. Wanneer men ziet, waartoe men in andere, vooral in de noodlijdende gemeenten verplicht wordt, dan mag Leiden zich gelukkig rekenen, dat tot nog toe een sluitende begrooting kon worden samengesteld en dat het daarop de goedkeuring van Gedeputeerde Staten heeft ver kregen, maar dat moet niet blind maken voor de bittere noodzaak om ook verder de uitgaven zooveel mogelijk te beperken en te zorgen, dat het betrekkelijk weinige geld, dat ter beschikking van de gemeente is dit is betrekkelijk weinig; er zit een ontzaglijk groot dood gewicht in de be grooting voor rente, aflossing en tractementen, zoo doel matig mogelijk verdeeld wordt. De geheele kunst van regeeren is op het oogenblik niet anders dan het afwegen van de onderscheidene belangen tegen elkaar. De gemeente heeft niet een onuitputtelijke geldbron tot haar beschikking, zelfs Bezuinigings- en reconstruetiearbeid. (Goslinga e.a.) niet theoretisch, zooals vroeger, toen de gemeentelijke in komstenbelasting betrekkelijk tot in het oneindige kon worden opgevoerd; de middelen der gemeente Leiden zijn beperktvele belangen roepen om verzorginghet gemeente bestuur moet ze tegen elkaar afwegen en dat is uiterst moeilijk. De gemeente heeft wel heel goede ambtenaren en directeuren, aan wier verdiensten spreker niet te kort wil doen, maar Burgemeester en Wethouders gevoelen de behoefte, zich door een deskundig buitenstaander ten aanzien van onderscheidene punten te laten voorlichten. Wanneer Burgemeester en Wet houders ingrijpende voorstellen doen tot sluitend maken van de begrooting voor de komende dienstjaren, moet men ook de absolute overtuiging hebben, dat de voorgestelde uitgaven strikt noodzakelijk zijn. De mogelijkheid om bij dit uitermate moeilijke werk de voorlichting te ontvangen van een zeer deskundig man voor niet veel geld, hebben Burgemeester en Wethouders met beide handen aangegrepen en het is gewenscht, dat ook de Baad dit doet. De heer van Eek, die tot de oppositie behoort en geen verantwoordelijkheid draagt voor den goeden gang van zaken, kan zich zeer gemakkelijk hiervan afmaken, maar zij, die tot zijn partij behooren, zullen toch wel gevoelen, dat er nog een niet geringe verantwoordelijkheid te dragen is. De heer van Eek zegt nn wel: „laten de directeuren en Wethouders "voorstellen doen", maar de bezuinigingsvoor stellen moet men in den Baad voor de deuren van de hel weghalen. Wanneer voldaan wordt aan dezen wensch van den heer van Eek, ligt daarin nog geen waarborg, dat de voorstellen dan ook zullen worden aangenomen. Dien waar borg heeft men ook niet, wanneer de bezuinigingsvoorstellen afkomstig zijn van den inspecteur, maar de Wethouders zijn niet in alle onderdeden van de diensten, en vooral van de technische diensten, dermate deskundig, dat zij tegen de adviezen van de directeuren in bezuinigingsvoorstellen kunnen indienen. Daartoe hebben zij voorlichting noodig. Ten slotte hebben Burgemeester en Wethouders de verantwoordelijkheid ook daarvoor. De aanneming van dit voorstel is noodig om het College in staat te stellen, zijn werk voort te zetten. De heer van Eek zegt, dat inderdaad aan het verschil van meening een verschil van beginsel ten grondslag ligt. Spreker denkt er niet aan, Burgemeester en Wethouders te verwijten, dat zij bij wijze van sport bezuinigingen zouden toepassen. De heer Goslinga mag dit niet uit sprekers woorden afleiden. In het algemeen kan niet zonder groote schade voor de bevolking bezuinigd worden en daarom wil spreker niet be ginnen met iemand de opdracht te geven, naar een bezuiniging te zoeken. Indien hier en daar bezuinigd kan worden, zonder dat schade wordt toegebracht, is spreker bereid daartoe mede te werken. Het ligt echter meer op den weg van het ge meentebestuur de belangen van de bevolking te verdedigen tegen hoogere autoriteiten, die trachten meer te bezuinigen dan het gemeentebestuur noodig oordeelt en de gemeente- financiën in de war sturen. De groote fout, waarmede men worstelt is, dat men ten gerieve van die autoriteiten steeds meer bezuinigingen toepast. Het kost den Wethouder van Financiën geen moeite met de middelen, waarover de ge meente beschikt, de gemeente te besturen ter vervulling van haar normale taak, maar telkens wanneer men denkt, dat de zaak in orde is, stuurt de Begeering haar in de war. Spreker erkent, dat hij en de zijnen een andere verant woordelijkheid dragen dan de heer Goslinga, die de moeilijke taak heeft te zorgen, dat het gemeentebestuur uitkomt met de middelen, waarover het beschikt, maar de Baad heeft tot taak te zorgen dat tenslotte niet de bevolking, voor een belangrijk deel door de schuld van de Eegeering, daarvan de nadeelige gevolgen ondervindt. Beeds nu, zonder be zuinigingsinspecteur, zonder dat speciaal gezocht wordt naar bezuinigingen, zijn door bezuiniging groote schade en nadeel aan de bevolking toegebracht; nu wordt er nog iemand op uitgestuurd om nog eens speciaal verder te zoeken; spreker is zeker, dat die persoon zal gaan bezuinigen op punten, waartegen de sociaal-democraten nog grooter bezwaren hebben zullen dan tot nog toe; zij wenschen geen stap in die richting te doen en kunnen daartoe niet medewerken. Spreker is het er ook niet mee eens, dat de deskundige directeuren, die toch hun terrein kennen en behooren te kennen, niet beter kunnen aangeven waarop bezuinigd kan worden zonder schade dan iemand van buiten af; deze mag scherpzinnig zijn, hij weet niet precies wat noodig is om de verschillende onderdeelen van het gemeentebestuur goed te beheeren; dat kunnen de directeuren toch veel beter, omdat iemand, die daarvan zijn vak maakt, zich op zeer onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 9