210 MAANDAG 14 MEI 1934. Bezuiniging-Jager onderwijs. (Tcpc.) 'als volwaardige leerkrachten voor de klasse te plaatsen. Op deze wijze kan men boventallige leerkrachten aan de scholen behouden en bovendien voor de jeugdige leerkrachten het perspectief openen, dat zij in plaats van als kweekeling als volwaardige leerkracht voor de klasse worden geplaatst tegen een vergoeding, die wel is waar aanzienlijk blijft beneden het salaris van den gewonen klasse-onderwijzer, maar belangrijk hooger is dan de vergoeding van 120.a 160.die zij vroeger ontvingen. Dit middel tot vermindering van het aantal boventallige leerkrachten, welke vermindering men niet kan missen, wil men tot een bezuiniging van eenige beteekenis komen, steekt ver uit boven ieder ander middel om tot het gestelde doel te geraken. De heer Eikerbout heeft bij zijn simplistisch opgestelde berekening vergeten, dat de verhooging van de toelage van 600.tot 800.haar terugwerking zou hebben bij het bijzonder onderwijs. Burgemeester en Wethouders kunnen bovendien geen enkele van de voorgestelde bezuinigingen missen. Van de meer belangrijke posten kan spreker geen enkele missen, wil hij werkelijk komen tot zijn bezuiniging van 30.000.Waar hierdoor het onderwijs niet slechter wordt gemaakt op eenigszins in het oog loopende wijze, waar anderzijds jonge leerkrachten, die nu in het geheel geen pers pectief hebben, nu althans eenig perspectief krijgen en veel oefening, zoodat zij straks, wanneer eenmaal de wachtgelders zullen zijn opgesoupeerd, kans hebben krachtens de opgedane ervaring op een vaste aanstelling hier of elders, daar beveelt spreker dit voorstel aan. Het is niet de bedoeling de rechtspositie van deze jongelui te regelen in het ambtenaren-reglement, omdat deze personen geen ambtenaren zijn in den zin der wet, maar anderzijds liebbe de Baad zooveel vertrouwen in het College om te willen aannemen op sprekers verzekering, dat het de bedoeling van het College is om die rechtspositie zooveel mogelijk te regelen naar analogie van de Lager-Onderwijswet zelf; ook zal het College gaarne in overweging nemen of en in hoeverre het mogelijk is om straks, bij de nadere rechtspositie-regeling, ten aanzien van de punten, betrekking hebbend op het onder wijzend personeel, die in de Lager-Onderwijswet niet geregeld zijn, en die straks na de behandeling van het ambtenaren reglement in een afzonderlijk reglement of verordening zullen worden geregeld, te verwijzen naar de rechtspositie van de kweekelingen. Spreker zal die zaak met zeer veel zorg onder oogen ziendeze heeft voor hem al een punt van overweging uitgemaakt. Ten aanzien van de afschaffing van het handwerkvakonder- wijs heeft men eenigszins verkeerd opgevat de zinsnede in het voorstel van het College: „Bovendien moet men de paedagogische en didactische bekwaamheden van de gewone onderwijzeressen toch hooger stellen dan die van de vakonderwijzeressen." Met die zinsnede is volstrekt niet bedoeld, dat volgens het College de qualitéit van de gewone onderwijzeressen in dit opzicht zou staan boven die van de vakonderwijzeressen. In de Commissie is echter tegenover het College uitgespeeld het argument, dat de vakonderwijzeressen zooveel voortref felijker zouden zijn dan de klasseonderwijzeressen met acte nuttige handwerken; tegenover die superioriteit heeft het College een soort compensatie trachten te vinden bij de ge wone onderwijzeressen. In die zinsnede is echter niets ten nadeele van de tegenwoordig in functie zijnde vakonderwijze ressen gezegd. Spreker kan den heer Meijnen de stellige verzekering geven, dat de besturen der bijzondere scholen aanspraak kunnen blijven maken op een vergoeding voor het geven van vakonder wijs, indien op die scholen in plaats van vakonderwijs in de gymnastiek vakonderwijs in de nuttige handwerken wordt gegeven. Volgens art. 101, lid 9, der Lager-Onderwijswet wordt nl. geen onderscheid gemaakt tusschen de soorten van vakonderwijs, maar wordt de vergoeding berekend op de basis van het aantal lesuren, dat aan vakonderwijs op de openbare scholen wordt gegeven. Volgens den heer Vos wordt bij deze toepassing van de wet met twee maten gemeten, maar afgezien van de omstandigheid, dat de Lager-Onderwijswet de financieele gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs op het oog heeft, zal spreker trachten aan te toonen, dat er voor deze zuivere wetstoepassing ook op billijklieidsgronden heel veel te zeggen is. Op het oogenblik wordt het vakonderwijs in de nuttige handwerken bij het openbaar onderwijs alleen gegeven op de Leerschool bij de Kweekschool en de Centrale School voor het 7de en 8ste leerjaar en wel door drie onderwijzeressen, voor wie stellig onder de 59 onderwijzeressen, die bij het openbaar onderwijs werkzaam zijn, remplacanten zijn te vinden, die op Bezuiniging-lager onderwijs. (Tepe e.a.) beide scholen op zeer acceptabele wijze dit vakonderwijs zullen kunnen geven. Bij het bijzonder onderwijs is het zevende leerjaar echter niet gecentraliseerd, maar zal elke school af zonderlijk onder haar personeel een leerkracht moeten hebben, ook geschikt voor het geven van handwerkonderwijs. Ook uit billijkheidsstandpunt gezien is het toch in het geheel niet verwerpelijk, dat de bijzondere scholen het recht hebben om, waar ze niet zooveel prijs stellen op het geven van onderwijs in lichamelijke oefening, als in handwerken, om in de uren, die ze vergoed krijgen, vakonderwijs in de handwerken te geven, opdat ze, waar het bijzonder onderwijs niet die groote keuze heeft als het openbaar onderwijs, nl. uit 59 leerkrachten, dan door deze toepassing van de wet, wanneer ze onder hun personeel niet een geschikte leerkracht in handwerken moch ten hebben, tenminste in de gelegenheid zijn zich te voorzien van vakonderwijzeressen. Op de vraag van den heer Meijnen, of het niet mogelijk was om in plaats van het vakonderwijs in de handwerken aan de openbare scholen het onderwijs in de lichamelijke oefening af te schaffen of in te perken, antwoordt spreker zeer positief ontkennend, omdat die scholen niet over vol doende voor dit onderwijs bevoegde leerkrachten beschikken. Anders zou ook het College aan een dergelijken maatregel wel de voorkeur gegeven hebben, aangezien spreker geenszins blind is voor het feit, dat vooral in het 7de en 8ste leerjaar het handwerkonderwijs belangrijker is dan het onderwijs in de lichamelijke oefening. Inderdaad overweegt het College het geven van eenige compensatie aan de vakonderwijzeressen in de handwerken, die ontslagen zullen worden; het zal zien op welke wijze het mogelijk is aan die onderwijzeressen, die werkelijk door dit ontslag in een zeer moeilijke positie zouden komen, tegemoet te komen. Er is opgemerkt, dat het voorstel tot vermindering der vergoeding aan de leerkrachten bij het vervolgonderwijs niet nader gemotiveerd is. Volgens spreker behoeft het ook geen nadere motiveering; het is duidelijk; het College zoekt naar bezuiniging en het meende hier ook eenige bezuiniging te kunnen toepassen. Het vervolgonderwijs is niet verplicht het gemeentebestuur had nog een stapje verder kunnen gaan, zooals in verschillende andere gemeenten, door het geheel af te schaffen. Dat wil het College echter niet; het geeft er de voorkeur aan ook hier door een v ermindering van de salarissen een kleine bezuiniging te vinden om aldus te komen tot de uiteindelijk noodige 30.000. Thans de bezuiniging op de salarissen van de onderwijze ressen van spraakgebrekkige kinderen. Daarbij bleken 2 systemen mogelijk; aanvankelijk is gedacht aan een, waarbij het geheele onderwijs door klasse-onderwijzers zou worden afgeschaft en het geheele werk zou worden opgedragen aan den hoofdonderwijzer, maar bij nader overleg, met dezen hoofdonderwijzer en na bijwoning van een van zijn lessen is spreker persoonlijk tot de conclusie gekomen, dat de nu voor gestelde bezuiniging de meest rationeele is. Spreker heeft op die les de zeer stellige overtuiging gekregen, dat hoewel men niet kon zeggen, dat er kinderen bij waren, voor wie het spraak onderwijs absoluut nutteloos was, er verschillende patiëntjes waren, voor wie men dit onderwijs niet zoo noodzakelijk behoefde te achten. Waar Burgemeester en Wethouders zich op het standpunt stellen, dat er naar gestreefd moet worden, het noodzakelijke te behouden en zich te bekrimpen op het nuttige, heeft spreker voorgesteld den onderwijzers(essen) als compensatie voor de vermindering van de vergoeding de vrijheid te geven, waar en voor zoover zij het zelf wenschelijk achten hun arbeidsveld te beperken tot de leerlingen, voor wie dit onderwijs werkelijk noodzakelijk is. Spreker heeft deze zaak met den hoofdonderwijzer behan deld, die op zijn beurt een uitvoerige uiteenzetting heeft ge geven aan de onderwijzers(essen), waarbij men zich algemeen op het standpunt heeft geplaatst, dat dit de juiste oplossing was. Indien het amendement van den heer Groeneveld wordt aangenomen en de voorstellen van Burgemeester en Wet houders dus niet onveranderd worden aanvaard, zal men niet de bezuiniging verkrijgen, welke noodig is op grond van de be sluiten, die bij de behandeling van de begrooting zijn genomen. De heer Goslinga heeft in zijn kwaliteit van Baadslid het woord gevraagd, omdat hij op twee punten de aandacht wil vestigen, nu hij ook in een andere kwaliteit eenigermate bij het bijzonder onderwijs betrokken is. Het zou een bijzonder vreemden indruk maken op de besturen der bijzondere bewaarscholen, die vrijwillig het bedrag van 11.000.van het subsidie voor het jaar 1934 hebben laten vallen, indien de Baad dit bedrag, dat zeker

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 14