MAANDAG
14 MEI 1934.
209
Bezuiniging lager onderwijs.
(Manders e.a.)
als voor dit onderwijs onderwijzeressen genomen werden, die
alléén acte nuttige handwerken hadden, maar de vakleeraressen
met een acte voor het geven van vakonderwijs hebben zeer-
zeker ook een goede paedagogische opleiding gehad en dan
is het geven van onderwijs in deze vakken toch beter toever
trouwd aan zulk een vakleerares dan aan een onderwijzeres
met alléén een acte nuttige handwerken.
Aangezien overigens voldoende gelegenheid bestaat, spe
ciaal dit vakonderwijs te genieten, zou de afschaffing daarvan
op de lagere school niet zoo heel erg zijn, ware het niet, dat
ook voor de vakscholen beperkende maatregelen zijn genomen
en geen leerlingen meer tot die scholen worden toegelaten, die
niet geheel aan de eischen van de Leerplichtwet hebben
voldaan.
Wat de reorganisatie van het onderwijs aan spraakgebrek-
kige kinderen betreft, komt het spreker vreemd voor, dat op
het salaris van het onderwijzend personeel, dat voor dit onder
wijs over het algemeen meer doet dan de genoemde hoofd
onderwijzer en zich er zeer veel moeite voor getroost, een
korting van 50 wordt toegepast, terwijl het salaris van den
hoofdonderwijzer gehandhaafd blijft, met dien verstande,
dat de periodieke verhoogingen, waarop hij aanspraak zou
kunnen maken, niet worden toegekend. Uit dezen maatregel
spreekt te weinig waardeering voor het werk van de 18 onder
wijzeressen). Spreker acht het ook niet juist, dat op de
uitgaven, welke ten behoeve van de spraakgebrekkige kinde
ren Avorden gedaan, bezuinigd wordt.
Wat de inkrimping van het instituut der boventallige leer
krachten betreft, sluit spreker zich bij het betoog van den
heer Wilmer aan.
De heer Groeneveld kan geen \Tan de ingediende voor-
stellen, die een verslechting van het onderwijs beteekenen,
bewonderen. Spreker sluit zich in hoofdzaak bij het betoog
van den heer Vos aan.
Het heeft sprekers instemming, dat 60-jarige leerkrachten
op wachtgeld zullen worden gesteld, maar het heeft niet zijn
instemming, dat kweekelingen-met-akte te werk gesteld zullen
worden tegen een salaris, dat beneden elk redelijk peil is.
Daartegenover staat echter, dat de jongelui, die hun studie
voltooid hebben, in de eerste jaren geen uitzicht hebben op
een vaste aanstelling bij het onderwijs en hun positie zoo
hopeloos is, dat de mogelijkheid, welke met dit voorstel
wordt geopend, om hun bij het onderwijs een taak te geven, zeer
belangrijk is. Hoewel spreker dit dus allerminst goedkeurt,
meent hij zich toch bij dit voorstel te moeten neerleggen en
er zijn stem aan te moeten geven; alleen vindt hij de belooning
van 600.wel heel laag. Spreker stelt, zich aansluitend
bij den Inspecteur van het Lager Onderwijs, voor deze be
looning op 800.te bepalen, echter met een toelage van
ƒ100.voor de hoofdacte; het lijkt spreker gewenscht, dat
de prikkel om de hoofdacte te behalen, blijft bestaan.
Ook de afschaffing van het hand werk-vakonderwijs voor
meisjes heeft allerminst sprekers bewondering. Afschaffing
van vakonderwijs is natuurlijk weer achteruitgang. Inderdaad
heeft een groot deel van de gewone onderAvijzeressen ook wel
de bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de nuttige
handwerken, maar dit is toch beter toeAmrtrouwd aan vak
onderwijzeressen. Spreker heeft dus ernstig bezwaar tegen
dit voorstel; anderzijds drijft het College echter bezuinigingen
door en kan het daarvoor in dezen Eaad altijd wel op een
vaste meerderheid rekenenin dat licht gezien meent spreker
met dezen vorm van bezuiniging, die een belangrijk bedrag
opbrengt en althans voor het openbaar onderwijs niet zulke
groote veranderingen brengt er zijn bij het openbaar onder
wijs nog 3 handAverkonderwijzeressen te moeten meegaan,
omdat anders het College misschien zal zoeken naar andere
bezuinigingen en die met de Baadsmeerderheid zal door
drijven, die nog heel wat nadeeliger zijn voor het onderwijs
dan deze.
Met de vermindering der belooning van de onderwijzers
bij het vervolgonderwijs kan spreker niet meegaan; deze
salarisverlaging met niet minder dan 25 wordt in de
stukken zelfs met geen woord gemotiveerd.
Er staat in het geheel niets tegenover en spreker kan dan
ook niet met dit voorstel meegaan.
Met het voorstel tot vermindering van het subsidie voor
de bijzondere bewaarscholen kan spreker zich vereenigen,
nu de besturen dier scholen met deze vermindering genoegen
hebben genomen.
Spreker gaat eveneens accoord met het voorgestelde sub
5o. Indien sprekers inlichtingen juist zijn, heeft de betrokken
secretaris met de verlaging van de toelage genoegen genomen.
De verlaging van het salaris der 18 onderwijzers(essen)
bij het onderwijs aan spraakgebrekkige leerlingen vindt
spreker zeer groot, maar nu uit de stukken is gebleken, dat
Bezuiniging lager onderwijs.
(Groeneveld e.a.)
de betrokkenen er genoegen mede genomen hebben, zal spreker
zich er niet tegen verzetten.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van den heer Groeneveld, luidende:
„Ondergeteekende stelt voor, in zake inkrimping van het
instituut van de boventallige leerkrachten het voorstel I
aldus te lezen:
I ons College te machtigen aan kweekelingen met akte,
die tot de openbare scholen zijn toegelaten en ten genoegen
van ons College zelfstandig met het onderwijs aan eene klasse
zijn belast, een toelage te verleenen van 800.per jaar, met
bepaling dat die toelage, voor het bezit van de hoofdakte,
met 100.per jaar wordt verhoogd."
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Eikerbout meent, dat Burgemeester en Wethouders
door de harde noodzakelijkheid tot het doen van deze voor-
stellen gedreven zijn geworden, maar een beetje diep, misschien
wel te diep in den appel gebeten hebben.
Het voorgestelde salaris voor de kweekelingen met akte,
die zich toch evenals de gewone onderwijzers ten volle aan
hun werk zullen geven, is in verhouding tot het salaris der
gewone onderwijzers zeker te laag. Spreker zou gaarne willen,
dat Burgemeester en Wethouders zich over een verhooging
van het voorgestelde salaris zouden beraden.
Hoe is de rechtspositie van de kweekelingen met akte ge
regeld? Zullen zij, na eenigen tijd aan de openbare scholen
werkzaam te zijn geweest, naar qualiteit of anciënniteit voor
benoeming bij een eventueele vacature in aanmerking komen
of zal men het moeten beschouwen als een doorgangshuis,
waardoor voor hen de onzekerheid blijft bestaan? Voor him
positie is absoluut geen enkele waarborg gesteld. Zal hun
diensttijd als kweekeling bij aanstelling tot onderwijzer mee
tellen of niet? Dat is sprekers voornaamste bezwaar; daar
mede dient toch zeker rekening gehouden. De salarieering
zal verbeterd moeten worden14 personen zullen daarvoor
in aanmerking komen. Overneming van het voorstel-Groe-
neveld door het College zou een meerdere uitgave beteekenen
van ƒ2.800.dat is niet onoverkomelijk en aan het recht
vaardigheidsgevoel zou ook meer voldaan worden.
De heer Tepe zegt, dat bij de laatste begrooting door den
Baad zelf besloten is, dat in totaal op de onderwijsbegrooting
ƒ30.000 bezuinigd moest worden; als consequentie brengt
dit mede, dat ook concrete voorstellen gedaan moesten
worden om tot die bezuiniging te komen. Die voorstellen
zijn nu hier aan de orde. Spreker kan zich levendig voorstellen,
dat verschillende heeren critiek hebben op bepaalde voor
stellen en ook het geheel van deze voorstellen niet met volle
instemming begroeten; zoo gaat het spreker trouwens ook
Het College doet deze voorstellen niet uit een zucht om de
salarissen te Arerminderen of het onderwijs slechter te maken,
maar uitsluitend omdat het zich genoopt zag 30.000 te be
zuinigen.
De zaak van de kweekelingen beziet men verkeerd, wanneer
men zich stelt op het standpunt: het College stelt voor om
leerkrachten aan te stellen, die een volle taak hebben, voor een
lager loon. Het College was verplicht om bezuinigingen in te
voeren. De eerste bezuiniging, waarop natuurlijk het oog van
het College valt, is het instituut van de boventallige leerkrach
ten; dezen worden door de Begeering niet beschouwd als
noodzakelijk voor het in stand houden van het onderwijs. Wan
neer men hen afschaft, zal daardoor naar de opvatting van
den wetgever het onderwijs nog niet in een absoluut onhoud
bare positie komen.
Intusschen is het onderwijs er wel mede gebaat, wanneer
in bepaalde omstandigheden boventallige leerkrachten in
functie zijn. Wanneer de financieele toestand van de gemeente
echter niet meer toestaat, dat men het instituut van de boven
tallige leerkrachten ten volle handhaaft, moet men naar een
middel zoeken, dat de noodige verandering kan brengen.
In de eerste plaats zou men den klassedeeler kunnen ver-
grooten, hetgeen niet mogelijk zou zijn zonder opheffing of
samenvoeging van klassen en het ontslaan van de boventallige
leerkrachten. Deze maatregel is niet alleen nadeelig voor het
onderwijs, maar ook voor een bepaalde categorie van onderwij
zers, Avant zij, die op deze wijze op wachtgeld gesteld worden,
krijgen daardoor niet alleen een kleiner inkomen, maar kunnen
ook, voor zoover zij nog geen 60 jaar zijn, naar elders overge
plaatst worden, wat voor velen een groote handicap zou zijn.
Dit beseffende, heeft het College gretig gebruik gemaakt
van de wetswijziging, die in December 1933 tot stand gekomen
is en volgens welke het mogelijk is, kweekelingen met akte