208 MAANDAG
Bezuiniging lager onderwijs.
(Meijnen e.a.)
die voortaan het hand werkonder wijs zullen geven, toch
hooger te stellen zijn dan die van de vakonderwijzeressen,
die geen speciale onderwijzersopleiding hebben genoten, maar
alleen in het bezit zijn van de acte nuttige handwerken. Die
grootere paedagogische en didactische bekwaamheden zal
spreker in 't algemeen niet ontkennen, maar daartegenover
staan hier de rijke en langdurige ervaring, de gebleken
routine en geschiktheid voor dit onderwijs sinds vele jaren
van de vakonderwijzeressen, die hebben getoond dat zij tot
heel mooie prestaties in staat zijnwaar deze resultaten zoo
gunstig zijn en tot zoo groote waardeering, vooral van de
moeders, aanleiding geven, zal het nog de vraag zijn, of de
gewone onderwijzeressen, die de plaatsen van deze vak-
onderwijzeressen zullen innemen, even goede resultaten
zullen kunnen bereiken. Met het oog op die vraag is het
intusschen vertrouwenwekkend, dat het College in het inge
komen stuk de zekerheid geeft dat, zij het niet dadelijk,
dan toch over eenigen tijd, het nadeelig verschil geheel zal
zijn verdwenen. Dit is inderdaad een geruststellende ver
klaring, die trouwens stellig niet overbodig is.
Een tweede geruststellende verklaring van Burgemeester
en Wethouders is, dat er ongetwijfeld aan verschillende
scholen onderwijzeressen zijn, die zich de noodige bekwaamheid
in het vak hebben eigen gemaakt, zoodat, indien noodig,
andere onderwijzeressen naar de Centrale School overgeplaatst
kunnen worden.
Deze positieve verzekeringen zijn inderdaad ook wel noodig,
want het is voor de onderwijzeressen geen gemakkelijke taak,
de vakonderwijzeressen op de Centrale School te vervangen.
Immers, het spreekt niet vanzelf, dat het bezitten van de
bevoegdheid als onderwijzeres ook de geschiktheid waarborgt,
liet onderwijs in de nuttige handwerken zoo te geven als het
tegenwoordig gedaan wordt.
Zij, die naar de Centrale School overgeplaatst worden,
zullen onderwijzeressen moeten zijn, 1° geschikt voor 't onder
wijzen en opvoeden van meisjes van 13 en 14 jaar; 2° moeten
ze zich ingesteld hebben op het geven van onderwijs in alle
vakken, die in deze klassen worden onderwezen en 3° zich
bovendien ingesteld hebben op het geven van handwerk -
onderwijs en wel zoo, dat na korten tijd het verschil tusschen
haar onderwijs en dat van de tegenwoordige vakonder
wijzeressen geheel zal verdwenen zijn.
Deze onderwijzeressen zullen dus aan hooge eischen moeten
voldoen en daarom is het zoo mooi, dat Burgemeester en
Wethouders in de toelichting van het voorstel hebben gezegd,
dat dit alles ongetwijfeld mogelijk is en 't is dan ook alleen op
grond van deze stellige verklaring, dat spreker over zijn be
zwaren tegen dit bezuinigingsvoorstel tenslotte wellicht zal
kunnen heenstappen. Misschien hebben Burgemeester en Wet
houders nu reeds personen op het oog, die voor overplaatsing
in aanmerking komen.
Spreker wenscht intusschen, alvorens zijn stem te bepalen,
nog een 3-tal vragen te stellen:
1°. Zal het wegvallen van het vakonderwijs in de nuttige
handwerken op de openbare scholen automatisch ten gevolge
hebben de afschaffing van dit vakonderwijs op de bijzondere
scholen! Of zullen de bijzondere scholen, wanneer zij b.v. de
voorkeur zouden geven aan handwerkonderwijs boven gym
nastiekonderwijs, dan haar uren vakonderwijs in gymnastiek
mogen prijsgeven om daarvoor in de plaats te nemen vak
onderwijs in handwerken?
In de tweede plaats vraagt spreker of het absoluut onmo
gelijk is om, in plaats van het handwerk-vakonderwijs op
beide genoemde scholen af te schaffen, over te gaan tot het
afschaffen of reduceeren van het vakonderwijs in lichamelijke
oefeningen op de lagere scholen.
In de derde plaats vraagt spreker of het College zich
misschien al voorgesteld heeft om eenige compensatie te
geven aan de vakonderwijzeressen voor de handwerken, die
bij aanneming van deze voorstellen ontslagen zullen worden.
Met groote belangstelling ziet spreker het antwoord op
deze drie vragen tegemoet.
De heer Wilmer zegt, dat volkomen juist is de opmerking
van den heer Yos, dat wanneer voor het openbaar onderwijs
het vakonderwijs in handwerken wordt opgeheven, dan bij
het bijzonder onderwijs dit instituut zal kunnen blijven
bestaan, maar daarnaast staat dat het bijzonder onderwijs
dan genoodzaakt zou zijn het gymnastiek-vakonderwijs op
te heffen of zeer te beperken. Tenslotte blijft dit ter vrije
keuze van het bijzonder onderwijs. Nu valt het spreker zeer
tegen, het verwondert spreker ten zeerste dat bij een kenner
van de Lager-Onderwijswet als de heer Yos zulk een mis
verstand heerscht over de bedoeling van die wet, dat hij ver
klaart, dat daarin een onrechtvaardigheid is gelegen; de
Lager-Onderwijswet heeft nooit bedoeld om gelijkheid te
14 MEI 1934.
Bezuiniging lager onderwijs.
(Wilmer e.a
brengen tusschen openbaar en bijzonder onderwijs, maar om
financieele gelijkstelling te brengen, dus in casu om te zorgen
dat voor het bijzonder onderwijs naar rato geen cent meer
wordt uitgegeven dan voor het openbaar, maar in de wijze
van besteding van dat geld heeft het bijzonder onderwijs tot
op zekere hoogte vrijheid. Dat is de bedoeling tot op zekere
hoogte van de wet en daarin is natuurlijk niet de minste
onrechtvaardigheid gelegen.
Op zich zelf beschouwd acht spreker den maatregel van
vervanging van boventallige onderwijzers door kweekelingen
met acte niet sympathiek, omdat men zal aanstellen onder
wijzers, van wie een volledige arbeid als onderwijzer zal
worden gevraagd, die ook volledige bevoegdheid als onder
wijzer hebben en hen toch niet voor die bevoegdheid en dien
arbeid naar waarde zal honoreeren. Men staat hier echter
voor de noodzakelijkheid om, wanneer men dezen maatregel
niet treft, een te nemen die veel erger zou zijn. Op den duur,
zelfs op dit oogenblik al niet meer, zal de gemeente deze boven
tallige onderwijzers, die door het Bijk niet betaald worden,
niet meer kunnen blijven betalende gemeente kan zich niet
meer de zekere weelde veroorloven een aantal onderwijzers
uit eigen kas te betalen en daarom zou de gemeente dan
genoodzaakt zijn dat instituut van de boventallige onder
wijzers op te heffen. Dat zou veel erger zijn dan de door het
College voorgestelde maatregel om die boventallige onder
wijzers te vervangen door kweekelingen met acte, vooral om
den vorm, dien Burgemeester en Wethouders gekozen hebben,
waardoor geen enkele boventallige onderwijzer zal worden
ontslagen, de 60-jarige onderwijzers op wachtgeld gesteld
worden en zij, die dan nog overblijven, geleidelijk afvloeien,
zooals het ook in normale omstandigheden gebeurt.
Spreker aanvaardt dezen maatregel, dien hij op zich zelf
beschouwd niet sympathiek vindt, als de allerbeste oplossing-
in de gegeven omstandigheden, maar is het met den heer
Vos eens, dat deze maatregel van tijdelijken aard moet zijn.
Spreker onderschrijft de sterke woorden van den heer Vos,
dat het beschamend zou zijn, indien de gemeente Leiden
dit instituut in dezen vorm later, wanneer het onnoodig zou
zijn, handhaafde.
De heer van Welzen staat sceptisch tegenover de door
den heer Vos uitgesproken hoop, dat de voorgestelde maat
regelen van tijdelijken aard zullen zijn. In de passage uit de toe
lichting, waarin Burgemeester en Wethouders zeggen, dat
andere maatregelen, die belangrijke besparing zouden kunnen
geven, zouden moeten bestaan in het opheffen van scholen,
het opheffen of combineeren van klassen, een en ander
gepaard gaande met ontslag van leerkrachten, schuilt eigen
lijk des Pudels Kern. Gelet op de aanstelling van een be
zuinigingsinspecteur en de mededeeling van den Wethouder
van Financiën, dat tot liet sluitend maken van de volgende
begrootingen scherpere en drastische maatregelen genomen
zullen moeten worden, vleit spreker zich niet met de hoop,
dat de thans voorgestelde maatregelen de laatste zullen zijn,
welke Burgemeester en Wethouders met het oog op de be
zuiniging voorstellen. Gezien datgene, wat in andere gemeenten
ter bezuiniging op de uitgaven voor het onderwijs wordt
gedaan, kan spreker dit voorstel niet anders beschouwen dan
als een vergulde pil, welke de Baad nu maar moet slikken
in afwachting van de verdere maatregelen, die tot de afbraak
van het onderwijs zullen leiden. Spreker meent, dat de thans
voor de kweekelingen voorgestelde salarissen, nl. 600.
per jaar, met twee eenjaarlijksche verhoogingen van 50.[-
100.voor de hoofdacte ongeveer als toekomstige maatstaf
voor de onderwijzerssalarissen de Overheid in het algemeen
voor oogen staan. Dat perspectief acht spreker zoo funest,
ook voor de belangen van het onderwijs zelf, dat hij zich
daarmede niet kan vereenigen. Deze salarieering spot zoozeer
met alle begrippen, dat spreker geen woorden kan vinden
om dit te karakteriseeren.
De heer Manders zegt, dat dit een van de vele fatale voor
stellen is, zooals de Baad ze den laatsten tijd meermalen krijgt
en ook aanneemt. Dit voorstel past niet in sprekers gedach-
tengang; in plaats van een uitbreiding krijgt men hier weer
een inkrimping Van de arbeidsgelegenheid met alle verdere
gevolgen van dien. Spreker past meer een zoo hoog mogelijke
opvoering van de arbeidsgelegenheid en daarmede gepaard
gaande een hoogere opvoering van het onderwijs, waardoor
meer jeugdige krachten worden bezig gehouden en voor hun
verder leven bekwaamd. Dit ligt juist niet aan dit voorstel
ten grondslag; integendeel, dit breekt het af.
Ten gunste van de afschaffing van het handwerk-vakonder
wijs zegt het College, dat de vakonderwijzeressen niet die
paedagogische en didactische bekwaamheden hebben als de
andere onderwijzeressen. Dat zou misschien waar kunnen zijn,