206
MAANDAG
14 MEI 1934.
Bezuinigings- en reconstructiearbeid; e.a.
(van Eek e.a.)
scheiden en voor hem vreemd terrein moet bewegen. Spreker
kan dus zijn stem aan dit voorstel niet geven.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
aangenomen met 17 tegen 12 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Coster, van Es, Tobé, Meijnen,
de Reede, van Tol, Eikerbout, Lombert, van Eecke, Wilmer,
Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, Bergers, Manders en Wil
brink.
Tegen stemmende heer Schüller, mevrouw de Cler-de Bruijn,
de heer Vos, mevrouw Braggaarde Does, de heeren van
Weizen, Koole, Groeneveld, Verweij, van Eek, Yallentgoed,
Kooistra en Kuipers.
XVI. Voorstel in zake de slooping van perceelen, begrepen
in het saneeringsplan Bouwelouwensteeg-Paradijssteeg en
van perceelen, begrepen in het Stadhuisplan.
(Zie Ing. St. No. 99.)
De heer Wilbrink heeft geen bezwaar tegen het eerste deel
van het voorstel, dat betrekking heeft op de saneering van
Bouwelouwensteeg en Paradijssteeg, als met gerechtvaardigde
belangen van bewoners en eigenaren rekening gehouden
wordt, als maar niet het eene perceel afgebroken wordt en
een halfsteensniuurtje over blijft staan, waardoor het andere
perceel ook onbewoonbaar wordt. Spreker heeft tegen dit
deel van het voorstel geen bezwaar, als het College het zoo
bedoelt, dat een bepaalde oppervlakte kan worden gesloopt.
Anders staat het evenwel met het voorstel ten aanzien
van de slooping van perceelen aan de Vischmarkt.
Met het oog op de schade, welke toegebracht zal worden
aan het stadsschoon en de belangen der omwonenden, waar
tegenover geen voldoende voordeelen voor de gemeente staan,
kan spreker zich met het ongewijzigde voorstel niet ver
eenigen, waarom hij met den heer Bergers daarop een amende
ment voorstelt.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement
van de heeren Wilbrink en Bergers, luidende:
„Ondergeteekenden stellen voor uit het voorstel Ingekomen
Stuk No. 99 te schrappen de woorden: „en die, begrepen in
het Stadhuisplan."
Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter zegt, dat het inderdaad de bedoeling is, reke
ning te houden met de belangen van degenen, wien het toege
staan is de woningen in de Bouwelornvensteeg en de Paradijs
steeg te betrekken. Het is niet de bedoeling, dezen bewoners
het bewonen der perceelen onmogelijk te maken.
Er zijn bijzondere redenen, waarom het wenschelijk is de
in deze buurt in eigendom van de gemeente overgegane per
ceelen te sloopen. Sommige zijn bouwvallig geworden en
andere kunnen beter verdwijnen dan blijven bestaan, omdat
het toezicht daarop niet goed uit te oefenen is.
Bij het gebruik maken van de machtiging zal men zorg
dragen, dat daar geen ongewenschte toestanden ontstaan.
Het is natuurlijk de bedoeling, dat het College gemachtigd
wordt de perceelen, die geleidelijk in het bezit der gemeente
komen, te doen afbreken, wanneer het gemeentebestuur dit
om verschillende redenen wenschelijk acht. De formuleering
van het besluit is dan ook zoo gekozen, dat daaruit niet volgt,
dat men de perceelen dadelijk zal sloopen.
Tegen het bezwaar van den heer Wilbrink, ontleend aan
het stadsschoon, is niet veel in te brengen. Men bedenke
evenwel, dat het aanzien van de stad op dat punt zeer aan
zienlijk zal lijden, wanneer de bouw van het nieuwe stadhuis
in vollen gang is, hetgeen spreker hoopt, dat spoedig het
geval zal zijn. Namens het College ontraadt spreker den Raad
de aanneming van het amendement van de heeren Wilbrink
en Bergers.
De heer Schüller meent, dat het stadsschoon door de af
braak van perceelen, die bij den bouw van het nieuwe stadhuis
gesloopt moeten worden, niet zoo sterk zal lijden als dooi
de afbraak van perceelen, waarvoor Burgemeester en Wet
houders thans de machtiging van den Raad vragen. Het is
immers niet de bedoeling van het gemeentebestuur om de
binnenmuren, die nu door het sloopen van sommige per
ceelen bloot zullen komen, behoorlijk te bepleisteren. Bij
den bouw van het nieuwe stadhuis daarentegen zal men wel
een schutting plaatsen, die het aanzien waard is. De steiger
met schutting voor het verbrande stadhuis heeft 5.000.
Sanecringsplan-Paradijsstceg enz.; e.a.
(Schüller e.a.)
gekostvolgens den Wethouder zouden die steiger en schutting
bij afbraak nog voor 50 goed zijn. Spreker heeft dat toen
betwist; het zal wel daarop uitloopen, dat als eenmaal de
restauratie van den gevel een aanvang neemt, men een
nieuwen steiger zal moeten zetten, omdat de arbeiders zeer
zeker niet zullen durven werken op een steiger, die reeds
5 a 6 jaar heeft gestaan. Zoover spreker kan nagaan, moet
afbraak absoluut niet zoo noodzakelijk geacht worden als
het College meent.
Het amendement van den heer Wilbrink wordt aangenomen
met 24 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Coster, Schüller, van Es, mevrouw
de Clerde Bruijn, de heeren Vos, Tobé, mevrouw Braggaar
de Does, de heeren Meijnen, de Reede, van Tol, Eikerbout,
Lombert, Wilmer, Splinter, Bergers, van Weizen, Koole,
Manders, Groeneveld, Wilbrink, Verweij, van Eek, Kooistra
en Kuipers.
Tegen stemmen: de heeren van Eecke, Tepe, Goslinga, Ro
mijn en Vallentgoed.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
aldus gewijzigde voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XVII. Voorstel:
a. in zake liet verleenen van een toelage aan kvveekelingen
bij het openbaar lager onderwijs, die zelfstandig met het
onderwijs aan een klasse zijn heiast en tot beschikbaar
stelling van de daarvoor benoodigde gelden
b. tot wijziging van de verordening, regelende het openbaar
gewoon lager- en uitgebreid lager onderwijs in de gemeen
te Leiden
e. tot wijziging van de verordening, regelende het openbaar
vervolgonderwijs te Leiden;
d. tot wijziging van de toelage van den Secretaris van de
Plaatselijke Schoolcommissie
e. tot wijziging van de verordening, regelende liet onderwijs
aan spraakgebrekkige kinderen te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 100.)
Hierbij komt tevens aan de orde het adres van de afdeeling
Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, ter
zake.
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Vos uit zijn waardeering voor de besturen van de
bijzondere bewaarscholen, dat zij zich bereid hebben ver
klaard om voor 1934 te volstaan met een subsidie, 11.000.
lager dan waarop zij volgens de bestaande verordening aan
spraak kunnen maken. Het spijt spreker dit niet te kunnen
beantwoorden met de toezegging, te kunnen medewerken
aan de totstandkoming van alle 5 voorstellen van het College.
Van deze vijf voorstellen zijn de eerste twee onafscheidelijk
aan elkaar verbonden en is het derde in twee deelen gesplitst.
Spreker wenscht deze voorstellen te bezien in de volgorde
van hun belangrijkheid voor de gemeentefinanciën en begint
daarom met het voorgestelde onder 5°, waarbij de toelichting
ontbreekt. Spreker laat hierbij buiten geding den persoon
van den tegenwoordigen Secretaris van de Plaatselijke
Schoolcommissie, dien de Raad eenige weken geleden noode
uit zijn midden heeft zien vertrekken.
Het werk van dezen functionaris is niet zwaar en bestaat
uit, indien men het aantal vergaderingen dezer Commissie
op 9 per jaar stelt, het invullen en verzenden van 9 X 20
agenda-formulieren, het notuleeren van 9 bijeenkomsten, het
samenstellen en verzenden der adviezen en het samenstellen
van het jaarlijksche verslag der werkzaamheden dier Com
missie.
De Secretaris geniet daartegenover eenige voorrechten. In
de eerste plaats wordt hij door de overige, althans door ten
minste 11 leden der Commissie voldoende bekwaam en waardig
geacht voor de vervulling van deze functie. Vervolgens
komen alle stukken voor de Commissie het allereerst in zijn
handen, zoodat hij rustig van hun inhoud kan kennis nemen
en zich daarover beter en gemakkelijker dan de andere
commissieleden, den voorzitter incluis, een oordeel kan
vormen. Ten slotte gaat geen enkel stuk van de Commissie
uit, of het draagt zijn onderteekening of mede-onderteekening.
In sprekers jeugd werden deze voorrechten op zoo hooge
waarde geschat, dat men een geldelijke belooning voor een
dergelijke functie onnoodig oordeelde.
In de Commissie voor het Onderwijs, waarin spreker deze