76
bevordering dus reeds bij ons College berust, waar zij naar
onze meening ook in de toekomst moet blijven berusten,
verdient het aanbeveling de bevordering zelve van alle niet
door Uwe Vergadering aangestelden aan ons College op te
dragen.
Art. 19, le lid. Een bepaling, als opgenomen in het le lid,
komt voor in art. 1 van de verordening van 29 December 1919
(Gemeenteblad No. 55), betreffende het toezicht op den
gezondheidstoestand van de ambtenaren, beambten en werk
lieden, in dienst bij de gemeente Leiden. Aangezien ook de
andere in deze verordening voorkomende bepalingen in het
ontwerp-reglement zijn opgenomen, kan deze verordening
vervallen. (Zie art. 101, 2e lid sub e).
2e lid. Niet alleen voor de controle bij ziekte, maar ook
met het oog op andere omstandigheden is het noodig, dat het
hoofd van den tak van dienst te allen tijde met het juiste
adres van den ambtenaar/werkman bekend is; vandaar de
hem in het tweede lid opgelegde verplichting.
Art. 20. De redactie van dit artikel komt nagenoeg
overeen met die van art. 70 van het Rijksambtenaren
reglement. Voor den ambtenaar/werkman in dienst van de
gestichten Endegeest c.a. is echter in het tweede lid nog een
bepaling opgenomen, krachtens welke hij in de in het eerste
lid bedoelde omstandigheden tot tijdelijke inwoning in een
dier inrichtingen kan worden verplicht.
Art. 21. Bij het opleggen van de in dit artikel bedoelde
verplichting is voornamelijk gedacht aan het verstrekken
van inlichtingen omtrent het aantal en den leeftijd van de
kinderen van den ambtenaar/werkman, zulks met het oog
op de toekenning, wijziging of intrekking van de kinder
toelage. Aan zoodanige bepaling is de behoefte in de praktijk
gebleken. Teneinde echter zoo noodig ook voor het geven
van andere inlichtingen te kunnen dienen,, is de redactie
algemeen gehouden.
Art. 22, le lid. Het le lid is vastgesteld overeenkomstig
het advies van de A. A. C. en de A. W. C.
2e lid. De door de A. A. C. en de A. W. C. aanbevolen
aanvulling van het tweede lid achten wij noch noodig, noch
wenschelijk; niet noodig, omdat de ambtenaar/werkman zeer
goed in staat kan worden geacht persoonlijk zijn belangen
bij ons College voor te dragen; niet wenschelijk, omdat geen
voet behoort te worden gegeven aan de door sommigen
gekoesterde, onjuiste meening, dat, zonder den bijstand van
een raadsman, een college als dat van Burgemeester en Wet
houders tot het nemen van een onpartijdige en billijke be
slissing niet in staat zou zijn.
3e lid. Overeenkomstig het advies van de A. A. C. en de
A. W. C. wordt voorgesteld in den regel niet meer in te
houden dan 5 van de gewone wedde; het vierde lid geeft
ons College echter de bevoegdheid om in bijzondere gevallen
meer te doen inhouden.
5e lid. Vergelijk art. 19, 3e lid, van het provinciaal ambte
narenreglement van Zuid-Holland.
Art. 23, 3e lid. De bepaling van dit lid, ontleend aan art.
50, 3e lid, van het Rijksambtenarenreglement, zooals dit bij
Koninklijk besluit van 22 Mei 1933 S. 294 is gewijzigd, hadden
wij reeds in het ontwerp opgenomen, voordat de circulaire
van Gedeputeerde Staten van 24 October 1933, G. S. No. 67,
opgenomen in Provinciaal Blad No. 80 van dat jaar te onzer
kennis was gekomen. Naar onze meening toch behoorden de
overwegingen, welke tot het opnemen van deze bepaling ten
aanzien van de Rijksambtenaren hebben geleid, eveneens ten
aanzien van het personeel in dienst der gemeente te gelden.
Aangezien overigens blijkens de bovenbedoelde circulaire de
Minister van Binnenlandsche Zaken de medewerking van
Gedeputeerde Staten heeft ingeroepen, teneinde te be
vorderen, dat een bepaling van dezelfde strekking ook voor
alle niet in dienst van het Rijk zijnde ambtenaren wordt
vastgesteld, kan met zekerheid worden verwacht, dat de
Kroon ter bereiking van dit doel zoo noodig van de Haar
bij art. 126 der Ambtenarenwet geschonken bevoegdheid
gebruik zal maken.
Art. 24. Aan een bezwaar van de A. A. C. en de A. W. C.
met betrekking tot dit artikel is tegemoet gekomen.
Art. 25, le lid. Aangezien het eerste lid dezelfde materie
regelt als de verordening van 18 Juli 1912 (Gemeenteblad
No. 23), regelende de verplichting der ambtenaren, beambten
en werklieden der gemeente Leiden tot het hebben hunner
vaste woonplaats en tot het feitelijk wonen in die gemeente,
kan deze verordening, voorzoover zij ambtenaren/werklieden
in den zin van het ontwerp betreft, vervallen. (Zie art. 101,
2e lid sub b).
5e lid. Ten aanzien van de in dit Md opgenomen bepaling,
ontleend aan art. 56, 3e lid, van het Rijksambtenaren
reglement, geldt geheel de bij art. 23, 3e lid, gegeven toe
lichting.
Art. 26. Bij enkele takken van dienst, zooals de Licht
fabrieken en de Brandweer, dient de zekerheid te bestaan
dat bepaalde ambtenaren/werklieden ook buiten hun ge
wonen werktijd bereikbaar zijn, of behoort althans bekend
te zijn, wanneer zij na dien tijd niet ter beschikking zijn.
Met het oog daarop wordt de bepaling van art. 26 voor
gesteld. Uit den aard der zaak zal deze inbreuk op de be
wegingsvrijheid van den ambtenaar/werkman alleen dan
moeten worden toegelaten, wanneer de dienst dit onver
mijdelijk maakt.
Door regeling in de Bijzondere Voorschriften verplicht te
stellen, is zij aan onze contröle onderworpen.
Art. 27, 2e lid. Bij de vaststelling van de redactie van het
tweede lid is rekening gehouden met het advies van de A. A. C.
en de A. W. C.
Art. 28. Vergelijk de artikelen 62, 63 en 64 van het Rijks
ambtenarenreglement
Art. 29. De aanhef van het le lid is vastgesteld in over
eenstemming met het advies van de A. A. C. en de A. W. C.
Overwegend bezwaar ontmoet het bij ons College uit het
le lid sub b de woorden „of een geldelijke vergoeding" te
doen vervallen. Juist het feit, dat aan functies de hier-
bedoelde een geldelijke vergoeding is verbonden, maakt het
aanvaarden daarvan aanlokkelijker, vergroot het gevaar voor
cumulatie van dergelijke functies en verhoogt de kans op
een minder goede vervulling van de hoofdbetrekking bij de
gemeente, waartegen uit den aard der zaak dient te worden
gewaakt.
Artt. 30 en 31. De normale arbeidsduur van de ambtenaren,
onder wie de havenrechercheurs en de brugwachters be
grepen, en van de werklieden is thans geregeld bij het Raads
besluit van 28 Augustus 1919, gewijzigd bij dat van 16 Juni
1924, zulks in afwijking van de desbetreffende bepalingen
van de verordening, regelende den rechtstoestand van de
ambtenaren en van het Werkliedenreglement.
Voorts is de arbeidsduur van de brandwachts en van het
verplegend personeel dergestichten „Endegeest" c.a. ge
regeld bij de hierboven genoemde afzonderlijke verordeningen.
De in de artt. 30 en 31 voorgestelde regeling van den
arbeidsduur nu sluit geheel bij de bovengenoemde regelingen
aan, zoodat wij den in dezen bestaanden toestand wenschen
te bestendigen.
De A. A. C. en de A. W. C. adviseeren echter om den
arbeidsduur, voorzoover die langer dan 81 uur per dag of
48 uur per week is, zooals voor de havenrechercheurs, brug
wachters, brandwachts en het verplegend personeel der
gestichten „Endegeest" c.a., tot den genoemden korteren
duur te beperken.
Tegen gevolggeving aan dat advies heeft ons College zeer
overwegend bezwaar.
Tri de eerste plaats achten wij den huidigen arbeidsduur
voor geen enkele van de hierboven genoemde categoriëen,
mede gelet op de gevorderde lichaamsinspanning, overmatig
lang; de brugwachters in dienst van de provincie Zuid-
Holland en van het Rijk hebben een langeren arbeidsduur,
terwijl de thans geldende arbeidsduur van het verplegend
personeel der gestichten „Endegeest" c.a. nog blijft binnen
de daaraan door het Verplegingsbesluit 1928 gestelde grenzen.
Doch afgezien hiervan, de aan verkorting van den arbeids
duur verbonden kosten i 50.000.'s jaars maken
invoering daarvan eenvoudig onmogelijk.
Art. 30, 2e lid, onder c, is vastgesteld overeenkomstig het
advies van de A. A. C. en de A. W. C.
Art. 32, 4e lid. De bepaling van dit lid is ontleend aan
art. 21, 5e lid, van het Rijksambtenarenreglement; een soort
gelijke bepaling bevat art. 25, 5e lid, van het provinciaal
ambtenarenreglement van Zuid-Holland.
Art. 33. Terwijl de normale arbeidsduur voor de werk
lieden gelijk is aan den werkelijken arbeidstijd, is dit ten
aanzien van de ambtenaren wij noemen bijv. de admini
stratieve ambtenaren niet altijd het geval; voor hen geeft
de normale arbeidsduur den maximalen werktijd aan.
Met het oog daarop was het noodig naast het begrip