92 tegen het voorgestelde derde lid, bepalende, dat over een voorstel tot sluiting van de beraadslaging niet Avordt beraad slaagd, bezwaar. Zij meent blijkbaar, dat bespreking van een dergebjk voorstel wenscbebjk kan zijn. Dit laatste be twijfelen wij ten sterkste; o. i. is er geen aanleiding om, na uitvoerige bespreking van een onderwerp, de discussies weer te verlengen met beraadslaging over een voorstel, om de beraadslaging te sluiten. Zoodanig voorstel is duidelijk en daarover kan zonder bezwaar terstond worden gestemd; de beslissing bbjft onverkort aan den Raad. Art. XVII. De voorgestelde wijziging van art. 32 zal dit artikel in overeenstemming brengen met art. 58 lid 1 der gemeentewet. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen acht de strekking van dit artikel te ruim. Haar onze meening is zulks niet het geval. Het artikel is in overeenstemming met art. 58, lid 1, der gemeentewet en legt, wellicht ten OA-er- vloede, vast, dat de beslissing over het al of niet heropenen van de beraadslaging aan den Raad zelf toekomt. Art. XVIII. In de practijk wordt, indien een voorstel in onderdeelen is geplitst, in den regel slechts over het voorstel in zijn geheel gestemd. De bedoeling is deze practijk in art. 33 onder b vast te leggen, met de mogelijkheid van stemming over de onderdeelen afzonderlijk, indien zulks gewenscbt wordt. Art. XIX. Art. 34, lid 1, is overbodig geworden door art. 55, lid 2, der gemeentewet. De wijziging van art. 34, lid 2, werd noodig door het vervallen van lid 1. Art. XXI. Het schijnt met het oog op een regelmatige behandeling van interpellaties wenschelijk het voorgestelde lid 2 aan artikel 37 toe te Aroegen. De wijziging van art. 37, lid 1, hebben wij opgenomen ter voldoening aan een wensch van Gedeputeerde Staten, zulks ten einde duidelijk te doen uitkomen, dat het artikel alleen betrekking kan hebben op interpellaties, welke met het oog op art. 216 der gemeentewet geoorloofd zijn. Bij de redactie van de bepaling hebben wij ons bij dit wetsartikel aan gesloten. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen zou gaarne zien opgenomen een regeling met betrekking tot het schriftelijk \Tagenrecht, waardoor zou worden mogelijk ge maakt, dat de leden niet op een volgende vergadering be hoeven te wachten voor de beantwoording van hun vragen. Wij meenen, dat aan een dergelijke regeling, waaraan het doen vervallen van de zgn. rondvraag aan het eind van elke vergadering gepaard zou moeten gaan, vooralsnog in onze gemeente geen behoefte bestaat, terwijl bovendien de schriftelijke beantAvoording meer arbeid zou vergen. Art. XXIV. De wijziging van art. 39 is noodig door de vernummering van de gemeentewet. Art. XX V. Tegen den wensch van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen om de mogelijkheid van het vormen van meer dan één stembureau in art. 40 tot uit drukking te brengen, hebben Avij geen bezwaar. De door ons ontworpen redactie is o. i. te verkiezen boven de door de Commissie voorgestelde. Art. XXVI. Op den regel van art. 42, dat er zooveel stemmingen worden gehouden als er personen te kiezen zijn, bestaan twee uitzonderingen, vervat onderscheidenlijk in art. 42 en art. 47. Deze worden duidelijkheidshalve in art. 42 vereenigd. Art. XXVII. De voorgestelde wijziging van art. 43, lid 1, beoogt de regeling van de artt. 56, lid 2, en 57, lid 2, der gemeentewet betreffende blanco-stembriefjes van toepassing- te maken op niet behoorlijk ingevulde stembriefjes, behoudens de bepaling van art. 43, lid 2. Art. XXVIII. Art. 44 kan vervallen met het oog op art. 56, lid 1, der gemeentewet. Art. XXIX. De wijziging van art. 45 is een gevolg van de gewijzigde bepalingen van de artt. 54 en 57 der gemeentewet. Art. XXX. Van art. 46, lid 1, wordt de terminologie in overeenstemming gebracht met die van art. 58, lid 3, der gemeentewet. Bovendien is met het oog op die bepaling art. 46, lid 2, overbodig, zoodat de schrapping daarvan wordt voorgesteld. Het nieuwe art. 46, lid 2, beoogt een thans bestaande leemte aan te vullen. Art. 46 voorziet n.l. niet in het geval, dat een herstemming wordt gehouden tusschen meer dan twee personen en daarbij niemand de volstrekte meerderheid op zich vereenigt. Het schijnt ons wenschelijk in dit hoewel zeldzame, toch zeer goed mogelijke geval alsnog te voorzien. Art. XXXI. Art. 47 dient te vervallen. Zooals reeds bij art. XXVI is vermeld, wordt de bepaling, voorzoover zij een afwijking beoogt van art. 42, in dit artikel opgenomen, terwijl zij overigens in strijd is met art. 57 der gemeentewet. Art. XXXII. De wijziging van art. 48, lid 1, is noodig ten gevolge van de vernummering van de gemeentewet. Art. XXXIII. Art. 54 behoeft o. i. verduidelijking. Het laat A-ermoeden, doch zegt dit niet rechtstreeks, dat de leden van bijzondere commissiën als regel door den Voorzitter van den Raad, in uitzonderingsgevallen door den Raad zelf worden aangewezen. Voorts is niet geregeld, hoe de meeste stemmen, noodig voor het voorzitterschap der commissie, berekend worden, wanneer meer dan een stemming is ge houden. De thans voorgestelde redactie beoogt hieraan tege moet te komen. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen zou als regel willen vooropstellen benoeming door den Raad, als uitzondering benoeming door den Voorzitter. Dit is niet in overeenstemming met de geldende regeling, noch met de bestaande practijk. Aangezien die practijk tot dusverre nimmer moeilijkheden heeft veroorzaakt, is er o. i. geen aanleiding om op het denkbeeld van de commissie in te gaan. Art. XXXIV. Het schijnt niet noodig bij de verdeeling van den Raad in. afdeelingen voor te schrijven, dat in elke afdeeling tenminste één lid van de commissiën van Fabricage en Financiën zitting heeft. Voorts is het minder juist de leden van het college van Burgemeester en Wethouders eveneens in te deelen. Voldoende is te bepalen, dat elke afdeeling een Wethouder tot voorzitter heeft. Een en ander is in de voorgestelde wijziging van art. 58 vervat. Wij hebben bij de behandeling van deze aangelegenheid nog overwogen, of het aanbeveling zou verdienen in te gaan op de wel geopperde gedachte, afschaffing van de notulen der openbare Raadsvergaderingen in den huidigen vorm en vervanging van die notulen door het steno-analytisch ver slag. Wij zouden deze gedachte niet willen zien verwezenlijkt. Afgezien immers van practische bezwaren o. m., dat het meestal moeilijk zou vallen het verslag van een vergadering tijdig gereed te hebben vóór de volgende vergadering achten wij het noodig, noch wenschelijk, dat alles, wat in een vergadering is gezegd, officieel wordt verklaard, waarbij bovendien in het oog worde gehouden, dat niet zelden in de stenogrammen van het gesprokene correcties worden aangebracht. Yoorzoover ons bekend is, is ook geen andere gemeente tot vervanging van de notulen door het verslag overgegaan. Wij kunnen dan ook geen aanleiding vinden in dezen eenige wijziging voor te stellen. Ook hebben Avij overwogen een Avijziging in de wijze van vaststelling van de notulen der besloten Raadsvergaderingen, waardoor voorlezing daarvan zou komen te vervallen. Aan gezien ons echter gebleken is, dat door sommigen op deze voorlezing wordt prijs gesteld, hebben wij gemeend er van te moeten afzien ter zake een wijziging van het Reglement van Orde te bevorderen. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen kan zich met ons standpunt op deze tAvee punten vereenigen. Gemelde commissie heeft nog het voorstel gedaan te bepalen, dat de Raadsleden ook voor het bijAvonen van ver gaderingen van afdeelingen van den Raad of van Raads- commissiën een vergoeding zullen genieten, zulks in het bijzonder met het oog op die leden, die door het bijwonen van deze vergaderingen inkomsten moeten derven. Inderdaad is bij de laatste herziening van de gemeentewet de mogelijkheid om zoodanige vergoeding toe te kennen in art. 64 geopend. Hoodig is de medewerking van Gedeputeerde Staten, die, den Raad gehoord, het bedrag der vergoeding moeten bepalen. Wij mogen daarlaten de vraag, of de afdeelings- en com missievergaderingen wel zooveel tijd van de leden in beslag nemen, dat de vergoeding voor het Raadslidmaatschap, bestaande in het huidige presentiegeld voor de Raadsver gaderingen, onvoldoende zou moeten worden geacht, welke ATaag ons College intusschen geneigd is ontkennend te beantwoorden. Afgezien daarvan zijn wij echter van oordeel, dat de tegenwoordige tijdsomstandigheden aan verhooging van de vergoeding voor de Raadsleden te eenenmale in den weg staan. BoArendien komt het derven van inkomsten tengevolge van het bijwonen van afdeelings- of commissie vergaderingen slechts bij uitzondering voor, zoodat er o.i. ook uit dien hoofde geen reden is om de vergoeding voor alle Raadsleden uit te breiden. Wij kunnen Uav Vergadering dan ook niet voorstellen op het denkbeeld van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen in te gaan. Op grond van het bovenstaande geven wij Uw Vergadering, met verwijzing overigens naar de in de Leeskamer neer gelegde stukken, in overweging: a. vast te stellen de volgende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 20