GEMEENTERAAD VAN LEIDEN 91 IHrOEKOlIË^ iTUKKEl. N°. 106. Leiden, 9 Mei 1934. De herziening, welke de gemeentewet bij de wet van 31 Januari 1931 (S. 41) heeft ondergaan, maakt het noodig, dat in het Eeglement van Orde voor Uw Vergadering (ver ordening van 21 Januari 1904, laatstelijk gewijzigd bij ver ordening van 15 Mei 1922) verschillende wijzigingen, meest van formeelen aard, worden aangebracht. Het komt ons wenschelijk voor van deze gelegenheid gebruik te maken, ten einde daarnaast eenige wijzigingen en aanvullingen in voormeld reglement aan te brengen, hetzij op grond van in de practijk gebleken behoeften, hetzij ter verduidelijking of verbetering van bestaande bepalingen. Wij hebben omtrent deze aangelegenheid, ingevolge art. 62, lid 3, van het bestaande reglement, het gevoelen ingewonnen van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen. Het standpunt dezer commissie, welke harerzijds ook eenige wijzigingen en aanvullingen in overweging heeft gegeven, zal uit het volgende voldoende blijken. In de hierna opgenomen ontwerp-verordening zijn de thans beoogde wijzigingen vervat. Ter nadere toelichting moge het volgende worden opgemerkt. Art. I. De wijziging van art. 1 is noodig geworden door de vernummering van de gemeentewet. Art. 11. De verwijzing in art. 2 naar art. 38 der gemeente wet berust op een vroegere, in 1917 vervallen redactie van die bepaling. De thans voorgestelde wijziging komt overeen met de strekking van het bestaande art. 2 en het bepaalde in art. 19, lid 2, van de gewijzigde gemeentewet. Art. 111. De wijziging van art. 3, lid 1, op voorstel van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen opgenomen, beoogt deze bepaling in overeenstemming te brengen met den bestaanden toestand. Voor schrapping van het derde lid van art. 3, waarin voor opengevallen plaatsen een voorkeursrecht wordt gegeven aan de leden, die het langste in den Eaad zitting hebben, welke schrapping de meerderheid der genoemde commissie mede wenscht, achten wij geen aanleiding aanwezig. Art. IV. De wijziging van art. 5, lid 1, houdt verband met de vernummering en wijziging van art. 66 (oud, thans art. 72) der gemeentewet. Het nieuw voorgestelde lid 2 is een uit vloeisel van de in art. 72 der gemeentewet aan den voorzitter toegekende bevoegdheid. Met omwisseling van de beide leden van het onderhavige artikel, zooals de Commissie voor de Huishoudelijke Ver ordeningen juister zou achten, kunnen wij ons niet ver eenigen. Het is o. i. logisch, dat de alinea, waarin naar art. 72 der gemeentewet wordt verwezen, vooraf gaat en dat het voorgestelde tweede lid, als uitvloeisel van genoemd wets artikel, hetwelk trouwens meer omvat dan bedoeld tweede lid, daarop volgt. Art. VI. Eenmaal in de 4 jaren, n.l. na de verkiezingen, moet ingevolge de gemeentewet de Eaad vergaderen op den eersten Dinsdag in September. De voorgestelde toevoeging aan art. 10, lid 1, brengt zulks tot uiting. De wijziging in lid 2 strekt, ten einde aankondiging in meer dan één blad mogelijk te maken. Art. VII. De in art. 14 voorgestelde wijzigingen zijn wenschelijk, omdat de gemeentewet den term „presentie geld" heeft vervangen door „vergoeding" en voorts omdat uitbetaling van het presentiegeld in veel gevallen door over schrijving op een postrekening plaats vindt. Art. VIII. Op voorstel van de Commissie voor de Huis houdelijke Verordeningen hebben wij een wijziging van art. 15 ontworpen, ten einde te voorzien in het geval, dat op het vast gestelde uur het quorum niet is opgekomen. Art. IX. De voorgestelde toevoeging verduidelijkt art. 16, lid 2, overeenkomstig de bestaande practijk; overigens be treft de wijziging een redactieverbetering, welke te danken is aan de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen. Art. X. Het komt somtijds voor, dat zich over de wijze van behandeling van ingekomen stukken een discussie ont spint, welke de regelmatige afdoening van de agenda be lemmert. Ten einde dit te voorkomen, wordt, op voetspoor van hetgeen elders wel in het reglement van orde is bepaald, een wijziging van art. 18, lid 3, voorgesteld, krachtens welke in zoodanig geval het voorstel betreffende de wijze van be handeling wordt aangehouden en aan de agenda toegevoegd. De Eaad kan dan de bespreking hervatten op een met het oog op de behandeling van de agenda geschikt oogenblik. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen kan zich met deze wijziging niet vereenigen. Zij meent, dat de practijk daarvoor geen aanleiding heeft gegeven en dat door de wijziging juist misverstand en obstructie in de hand kan worden gewerkt. Wat dit betreft zij opgemerkt, dat het wel degelijk meermalen is voorgekomen, dat over de wijze van behandeling langdurig wordt gesproken, zeer ten nadeele van de afdoening van de agenda. Om dit te voorkomen, ligt het o. i. voor de hand de behandeling van de agenda te laten voorgaan. Hoe daardoor misverstand of obstructie zou kunnen worden bevorderd, is ons een raadselobstructie toch heeft ten doel de regelmatige behandeling van de agenda te belemmeren en door de voorgestelde wijziging wordt zoodanige behandeling juist zooveel mogelijk ver zekerd. De Commissie stelt voorts nog de vraag, waar de be handeling van het ingekomen stuk aan de agenda zal worden toegevoegd. In het algemeen zal dit wel zijn aan het einde; indien er aanleiding is deze behandeling op een andere plaats in de agenda in te voegen, kan daartoe worden besloten. De Eaad heeft hierover de eindbeslissing. Bij de voorgestelde wijziging van art. 18, lid 5 (oud lid 4), is met de opmerkingen der genoemde commissie zooveel mogelijk rekening gehouden. Art. XI. Ook de in dit artikel aangegeven wijzigingen zijn aan de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen ontleend. Art. XII. Wij achten het wenschelijk, dat de mogelijkheid wordt geopend voor het stellen van regelen omtrent den spreektijd. Het nieuw voorgestelde art. 22a strekt hiertoe. In ieder voorkomend geval zal de Eaad dan de regeling dien aangaande kunnen treffen, welke hij noodig oordeelt. De meerderheid van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen is van meening, dat het nieuwe art. 22a niet noodig is, den leden een niet wenschelijke beperking oplegt, de goede onderlinge verstandhouding der leden in gevaar zal kunnen brengen en niet aan de verwachtingen zal beant woorden. Wij mogen er allereerst op wijzen, dat het artikel geen spreektijdbeperking invoert, maar slechts invoering daarvan mogelijk maakt. Over de wenschelijkheid van beperking heeft in elk voorkomend geval de Eaad zelf de beslissing. Dat zoodanige beperking niet noodig zou zijn, kunnen wij niet toegeven. In de benarde omstandigheden, waaronder wij thans leven, is korte zakelijkheid bij de besprekingen in Uw Vergadering meer dan ooit geboden. Wij meenen, dat het Eeglement van Orde aan de invoering van spreektijd- beperking althans niet in den weg mag staan. Haar ons ge voelen behoeft de onderlinge verstandhouding allerminst onder zoodanige beperking te lijden; de practijk elders, waar deze beperking reeds sedert vele jaren wordt toegepast, geeft geen aanleiding daarvoor bevreesd te zijn. De vraag, of het artikel aan de verwachtingen zal beantwoorden, kan o. i. buiten beschouwing blijven; de toekomst zal moeten leeren, welk gebruik Uw Vergadering van het artikel zal maken. In elk geval mag o. i. de mogelijkheid van spreektijd beperking in dezen tijd niet in het reglement van orde ont breken. Art. XIII. Het nieuwe art. 23, lid 4, beoogt een ver duidelijking met betrekking tot het spreken over een persoon lijk feit, overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in het Eeglement van Orde voor de Tweede Kamer der Staten - Generaal. Art. XIV. Ook het voorgestelde lid 3 van art. 25 is ontleend aan laatstgenoemd Eeglement van Orde. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen heeft tegen deze bepaling bezwaar. Zij acht het te ver gaan een lid, wien het woord is ontnomen, te beletten aan de verdere beraadslaging over het onderwerp in quaestie deel te nemen die straf vindt de commissie te zwaar voor het feit, dat een lid zich in het vuur van het debat even te ver laat gaan. Wij meenen, dat hier bij de commissie een misverstand in het spel is. Wanneer een lid zich in het vuur van het debat wat te veel laat gaan, zal immers niet dadelijk hem het woord worden ontnomen. Dit gebeurt slechts in die, gelukkig uiterst zeldzame, gevallen, dat een lid bij een ontoelaatbare wijze van debatteeren of bij het zich buiten het in behandeling zijnde onderwerp begeven, ondanks het tot de orde roepen door den Voorzitter, volhardt, derhalve slechts bij wel bewuste, ernstige verstoring van de orde. Daarvoor is de gedachte straf o. i. geenszins te zwaar en bovendien noodig, ten einde het betrokken lid in de gelegenheid te stellen zich nader te bezinnen. Trouwens, wat zou het ontnemen van het woord voor beteekenis hebben, indien in dezelfde ver gadering het gestrafte lid toch weer over hetzelfde onderwerp zou kunnen spreken? Wij zijn dan ook van oordeel, dat de voorgestelde bepaling alleszins redelijk is. Art. XVI. De wijziging van art. 31 beoogt een verduide lijking van de regeling inzake het sluiten van de beraad slaging. De Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen heeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 19