90 Abt. 92. Ontslag als bedoeld in artikel 84, eerste lid onder gli, i en j, wordt den ambtenaar/werkman in vasten dienst niet gegeven dan met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste twee maanden. Wordt zoodanig ontslag op korte- ren termijn gegeven, dan wordt over den ontbrekenden tijd een bedrag uitbetaald, gelijk aan de gewone wedde over dien tijd. HOOFDSTUK XII. Wachtgeld. Art. 93. Aan den ambtenaar/werkman in vasten dienst, aan wien eervol ontslag wordt verleend wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstvak, waarbij hij werkzaam is, wordt ten laste van de gemeente een wachtgeld toegekend naar regelen bij afzonder lijke verordening door den Baad vast te stellen. HOOFDSTUK XIII. Georganiseerd overleg. Art. 94. De wijze, waarop aan vereenigingen van ambtenaren/werk lieden gelegenheid wordt gegeven ten aanzien van de vast stelling of wijziging van hen betreffende algemeen verbindende voorschriften haar gevoelen te doen kennen, wordt door den Eaad bij afzonderlijke verordening geregeld. HOOFDSTUK XIV. Overgangs- en slotbepalingen. Art. 95. De tijd, gedurende welken de ambtenaar/werkman on middellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening krachtens aanstelling bij wijze van proef in tijdelijken dienst is geweest, telt ook na dit tijdstip mede voor de berekening van den duur van den tijdelijken dienst, bedoeld in artikel 10, vierde lid. Art. 96. Zoo spoedig mogelijk na het tijdstip van het inwerking treden van deze verordening worden de aanstellingen van de op dat tijdstip in dienst zijnde ambtenaren/werklieden in overeenstemming gebracht met de bepalingen van artikel 14. Art. 97. 1De ambtenaar, die een betrekking of een rang bekleedt, waaraan vóór het inwerkingtreden van deze verordening- recht op vacantie van langeren duur dan krachtens artikel 51 van deze verordening was verbonden, behoudt ook na het inwerkingtreden van deze verordening het recht op die langere vacantie, zoolang hij die betrekking of dien rang- blijft bekleeden. 2. De werkman, die vóór het in werking treden van deze verordening recht had op een verlof, resp. vacantie van 13 werkdagen, behoudt dat recht nog gedurende het jaar 1934. Art. 98. Ten aanzien van den ambtenaar/werkman, die op het tijdstip van het inwerkingtreden van deze verordening wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn dienst te verrichten, zal bij de toepassing van het in hoofdstuk VII bepaalde omtrent de betaling van de gewone wedde bij ziekte of ongeval, de tijd, waarover hij onmiddellijk vóór het bedoelde tijdstip wegens ziekte of ongeval zijn gewone wedde heeft genoten, in mindering worden gebracht van de in dat hoofdstuk gestelde termijnen. Art. 99. Alle bestaande verordeningen, instructies en andere voor schriften, welke onmiddellijk of middellijk met deze ver ordening in verband staan, blijven van kracht, voorzoover zij met de bepalingen van deze verordening en met die van de krachtens haar vast te stellen Bijzondere Voorschriften niet in strijd zijn. Art. 100. Deze verordening kan worden aangehaald als „Ambtenaren reglement 1934". Art. 101. 1. Deze verordening treedt in werking op een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen dag, met uitzonde ring van artikel 42, vierde lid onder a, en artikel 70, welke in werking treden op 1 Januari 1935. 2. Met ingang van den door Burgemeester en Wethouders krachtens het eerste lid nader te bepalen dag vervallen: a. de verordening van 31 Mei 1905 (Gemeenteblad Xo. 18), houdende reglement voor de werklieden in dienst van de gemeente Leiden, zooals deze sedert is gewijzigd; b. de verordening van 18 Juli 1912 (Gemeenteblad Xo. 23), regelende de verplichting der ambtenaren, beambten en werklieden der gemeente Leiden tot het hebben hunner vaste woonplaats en tot het feitelijk wonen in die gemeente, voor zoover betrek king hebbende op „ambtenaren"/,,werklieden" in den zin van deze verordening; c. de verordening van 20 September 1917 (Gemeente blad Xo. 32), regelende den rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente Leiden, zooals deze sedert is gewijzigd; d. het Eaadsbesluit van 28 Augustus 1919 betreffende den arbeidsduur enz. van de ambtenaren en de werk lieden in dienst der gemeente, zooals dit sedert is gewijzigd; e. de verordening van 29 December 1919 (Gemeente blad Xo. 55) betreffende het toezicht op den gezond heidstoestand van de ambtenaren, beambten en werklieden, in dienst bij de gemeente Leiden; de verordening van 28 September 1925 (Gemeente blad Xo. 19), regelende den rechtstoestand van de brandwachts in dienst van de gemeente Leiden g. de verordening van 5 Maart 1928 (Gemeenteblad Xo. 6), regelende den rechtstoestand van de ver plegers in dienst van de gestichten Endegeest, Voor- geest en Ehijngeest; li. het Eaadsbesluit van 19 Mei 1930 tot nadere regeling van het aantal jaarlijksche vacantiedagen voor de hoofdverplegers en de verplegers van de gestichten „Endegeest", „Voorgeest" en „Ehijngeest", voor zoover betrekking hebbende op de tijdelijk en vast aangestelde verplegenden dier gestichten. 3. Met ingang van 1 Januari 1935 vervallen de Baads- besluiten van 22 Maart 1906 en 27 Juni 1912 in zake de toe kenning van gratificaties wegens 25-, 40- of 50-jarige dienst vervulling bij de gemeente, voor zoover betrekking hebbende op de brugwachters en „werklieden" in den zin van deze verordening. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van J. J. GBOEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 18