85 2. Zoo spoedig mogelijk na het overlijden van den amb tenaar/werkman, die in vasten dienst was aangesteld, wordt aan zijn weduwe een bedrag ineens uitgekeerd, gelijk aan de gewone wedde van den overledene over een tijdvak van drie maanden (dertien weken). 3. Laat de overledene geen weduwe na, dan geschiedt de in het vorige lid bedoelde uitkeering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen. Ont breken ook zoodanige kinderen, dan geschiedt de uitkeering, indien de overledene kostwinner was van ouders, broeders, zusters of meerderjarige kinderen, ten behoeve van deze betrekkingen. 4. Indien de weduwe of de minderjarige wettige of erkende natuurüjke kinderen als gevolg van het overlijden recht hebben op pensioen en (of) op een rente krachtens een bij de wet voorgeschreven of door de gemeente gesloten verzekering, wordt de in het tweede lid bedoelde uitkeering verminderd met het bedrag van het weduwenpensioen en (of) de rente, dat over een tijdvak van drie maanden zal worden genoten; de in het derde lid bedoelde uitkeering verminderd met het bedrag van het weezenpensioen en (of) de rente, dat over een tijdvak van drie maanden zal worden genoten. 5. Indien de overleden ambtenaar/werkman, die in vasten dienst was, geen betrekkingen, als in het tweede en derde lid bedoeld, nalaat, kan door Burgemeester en Wethouders hetin het tweede lid bedoelde bedrag geheel of ten deele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten der laatste ziekte en der begrafenis, zoo de nalatenschap van den over ledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is. Art. 50. 1. Gedurende drie maanden na het overlijden behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik van de ambts- of dienstwoning, waarin zij met den ambtenaar/werkman woonden. Achten Burgemeester en Wethouders het echter in het belang van den dienst noodzakelijk, dat de woning- eerder wordt ontruimd, dan wordt door hen naar billijkheid een schadevergoeding gegeven, indien de achterblijvende gezinsleden ten genoegen van Burgemeester en Wethouders aantoonen, dat zij door de eerdere ontruiming schade lijden. 2. Indien door den ambtenaar/werkman voor het gebruik van de ambts- of dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over den tijd, gedurende welken zij die woning bewonen. HOOFDSTUK VI. Vaeantie en verlof. Art. 51. 1. De ambtenaar/werkman heeft in elk kalenderjaar recht op vaeantie met behoud van zijn gewone wedde. 2. De duur der vaeantie bedraagt: I. 24 werkdagen voor: a. dengene, wiens maximum-wedde per jaar 6000. of meer bedraagt; b. de(n) hoofdverplegende en de(n) waarnemend hoofdverplegende van de gestichten Bndegeest, Voorgeest en Rhijngeest; II. 18 werkdagen voor: a. dengene, wiens maximum-wedde per jaar meer dan 2500.doch minder dan 6000.bedraagt; b. de overige verplegenden van de gestichten Ende geest, Voorgeest en Rhijngeest, alsmede voor de verplegenden van den Gemeentelijken Geneeskun digen- en Gezondheidsdienst III. 12 werkdagen voor alle overigen. 3. Onder de in het tweede lid bedoelde maximum-wedde wordt verstaan de voor eenige betrekking of voor eenigen rang vastgestelde hoogste bruto-wedde; voor de toepassing van het tweede lid worden eventueele tijdelijke kortingen op de wedde buiten rekening gelaten, terwijl toelagen niet als wedde worden beschouwd. 4. Twee Zaterdagen per kalenderjaar worden elk als een halve vacantiedag in rekening gebracht; de overige Zater dagen worden elk als één vacantiedag gerekend. Art. 52. 1. De vaeantie van den ambtenaar/werkman, die, af gezien van zijn vaeantie, niet gedurende het volle kalender jaar werkelijken dienst heeft gedaan of zal doen, wordt, zoo mogelijk in het loopende en anders in een volgend kalender jaar, naar evenredigheid verminderd, met afronding op een geheelen dag naar boven. 2. Zoodanige vermindering wordt in geval van verhindering wegens ziekte afwezigheid om een der redenen, bedoeld in artikel 20, daaronder begrepen of wegens verblijf onder de wapenen anders dan voor eerste oefening, alleen toegepast, indien de afwezigheid wegens ziekte langer dan 3 maanden en die wegens verblijf onder de wapenen langer dan 6 weken heeft geduurd. Geen vermindering wordt echter toegepast, indien de ambtenaar/werkman afwezig is geweest wegens een ziekte of ongeval, die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders, den behandelenden en controleerenden genees heer gehoord, een rechtstreeksch gevolg is van de uitoefening van zijn dienst en niet aan zijn opzet, schuld of nalatigheid te wijten. Art. 53. Indien de ambtenaar/werkman om redenen van dienst belang in eenig kalenderjaar zijn vaeantie niet of slechts ten deele heeft kunnen genieten, wordt hem op zijn verzoek de nog niet genoten vaeantie voor zoover mogelijk in het vol gende kalenderjaar verleend. Art. 54. 1. De vaeantie wordt, voor zoover de belangen van den dienst en die van andere ambtenaren/werklieden dit toe laten, zooveel mogelijk overeenkomstig de wenschen van den ambtenaar/werkman verleend, met dien verstande, dat bij splitsing van de vaeantie in gedeelten ten minste de helft daarvan ineens wordt genoten. 2. Met afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de vaeantie van de verplegenden van de gestichten Endegeest, Voorgeest en Rhijngeest, bedoeld in artikel 51, tweede lid, onder 116, aldus gesplitst, dat twee derden gedeelten daarvan ineens gedurende de zomermaanden en een derde gedeelte daarvan ineens gedurende de wintermaanden wordt genoten. 3. De vaeantie moet binnen den in de Bijzondere Voor schriften bepaalden termijn schriftelijk worden aangevraagd. De beslissing op de aanvrage wordt den ambtenaar/werkman tijdig medegedeeld. Art. 55. Aan den ambtenaar/werkman, die vrijen kost geniet, wordt voor het gemis daarvan gedurende zijn vaeantie een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen geldelijke vergoeding uitgekeerd. Art. 56. 1. De ambtenaar/werkman heeft, tenzij de belangen van den dienst zich naar het oordeel van het hoofd van den tak van dienst daartegen verzetten, recht op verlof van korten duur met behoud van de gewone wedde: voor de uitoefening van kiesrecht, voor zoover dit niet in vrijen tijd kan geschieden of omzetting Van dienst niet mogelijk is; voor het voldoen aan een wettelijke verplichting, tenzij deze is ontstaan door schuld of nalatigheid van den ambtenaar/werkman en voor zoover zulks niet in vrijen tijd kan geschieden of omzetting van dienst niet mogelijk is; c. voor het bijwonen van vergaderingen of zittingen van of het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke college's, waarin de ambtenaar/ werkman is benoemd of verkozen, voor zoover zulks niet in vrijen tijd kan geschieden en voor zoover hem voor het lidmaatschap van die publiekrechtelijke college's de in artikel 29 bedoelde vergunning is verleend d. volgens door Burgemeester en Wethouders zoo noodig nader vast te stellen regelen, voor het als bestuurs lid of vertegenwoordiger bijwonen van vergaderingen van of het verrichten van werkzaamheden voor ver- eenigingen, die naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in het algemeen belang of in dat van overheidspersoneel werkzaam zijn e. voor het bijwonen van vergaderingen van com- missiën voor georganiseerd overleg; bij ondertrouw en huwelijk van den ambtenaar/ werkman in zijn woonplaats telkens voor 1 dag; g. bij huwelijk van ouders of kinderen van den ambte naar/werkman in zijn woonplaats voor 1 dag; h. bij huwelijk van den ambtenaar/werkman, van zijn ouders of kinderen buiten zijn woonplaats voor ten hoogste 3 dagen; i. bij bevalling van de echtgenoote voor 1 dag; j. bij ernstige ziekte van echtgenoote, ouders of kin deren, onder overlegging van een verklaring van den behandelenden geneesheer, dat verlof noodig is;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 13