84
Abt. 40.
1. De werkman, die tijdelijk belast wordt met het ver
richten van werkzaamheden, waaraan de wedde van een
hoogere loongroep is verbonden, ontvangt, indien die tewerk
stelling ten minste een dag duurt, gedurende den tijd dier
tewerkstelling de wedde in die hoogere loongroep, welke het
naast hooger is dan zijn gewone wedde.
2. Indien de in artikel 38 of de in het eerste lid bedoelde
tewerkstelling tot gevolg heeft, dat de werkman afwisselenden
dienst moet gaan verrichten, dan ontvangt hij bovendien
deswege een geldelijke vergoeding tot een bedrag en ge
durende een termijn als nader bij de Bijzondere Voorschriften
vast te stellen.
Abt. 41.
1. De ambtenaren genieten in het algemeen geen ver
goeding voor overwerk, als bedoeld in het tweede lid van
artikel 34. In zeer bijzondere gevallen zijn echter Burge
meester en Wethouders bevoegd aan hen voor overwerk een
billijke belooning toe te kennen.
2. Met afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt
aan de havenrechercheurs en aan de brugwachters voor elk
uur opgedragen dienst buiten hun gewonen werktijd een
door Burgemeester en Wethouders vast te stellen geldelijke
vergoeding toegekend, met dien verstande, dat de aldus
vastgestelde vergoeding per uur voor opgedragen dienst
buiten het dienstrooster op Zon- en feestdagen met 50
wordt verhoogd.
Abt. 42.
1. De werkman heeft, behoudens het bepaalde in artikel 43,
wegens hem opgedragen overwerk recht op een vergoeding
boven zijn gewone wedde.
2. De vergoeding voor overwerk bedraagt:
a. voor de eerste 2 uren, aansluitende aan den gewonen
werktijd, voor elk uur het uurloon;
b. voor uren, niet aansluitende aan den gewonen werk
tijd en niet vallende onder c, voor elk uur het uur
loon, verhoogd met 25
c. voor uren gedurende den nacht, voor elk uur het
uurloon, verhoogd met 50
d. voor uren op Zondagen, voor elk uur het uurloon,
verhoogd met 100
3. Aan den werkman, die niet in afwisselenden dienst is,
wordt op feestdagen, voor zoover de dienst zulks toelaat,
verlof verleend met behoud van zijn gewone wedde. Hij
echter, die op feestdagen ingevolge daartoe bekomen op
dracht arbeid verricht binnen of buiten zijn gewonen werk
tijd, ontvangt over de week, waarin die feestdagen vallen,
boven zijn gewone wedde zoovele malen zijn uurloon als hij
op die feestdagen uren arbeid heeft verricht.
4. De werkman in afwisselenden dienst, die op feestdagen
arbeid verricht, ontvangt over de week, waarin die feestdagen
vallen, boven zijn gewone wedde:
a. zoovele malen de helft Van zijn uurloon als hij op die
feestdagen, binnen zijn gewonen werktijd, uren arbeid
heeft verricht;
b. zoovele malen zijn uurloon als hij op die feestdagen
buiten en boven zijn gewonen werktijd, uren arbeid
heeft verricht.
5. Wordt de werkman bij de Brandweer buiten zijn
gewonen werktijd wegens brandalarm opgeroepen, dan wordt
hem, in zooverre met afwijking van het bepaalde in het tweede
en vierde lid, voor elk uur arbeid een vergoeding toegekend
van 1.50 per uur, onverschillig gedurende welke uren die
arbeid wordt verricht en met dien verstande, dat wegens
dezen arbeid nimmer minder wordt toegekend dan de ver
goeding voor één uur.
Abt. 43.
De uren, gedurende welke de werkman overwerk heeft
verricht, kunnen, echter voor geen grooter aantal dan zij
hebben bedragen, op de wijze, nader in de Bijzondere Voor
schriften te regelen, door verzuim in den gewonen werktijd
worden ingehaald. Voor elk aldus in den gewonen werktijd
ingehaald uur wordt aan den werkman alleen uitbetaald het
bedrag, waarop hij, naar het bepaalde in het tweede lid
onder b, c of d van het vorige artikel, boven zijn uurloon recht
heeft.
Abt. 44.
1. De wedden van de portiers en de uitwonende ver-
plegenden van de gestichten Endegeest, Voorgeest en Bhijn-
geest, van de havenrechercheurs, brugwachters en werk
lieden worden wekelijks, die van de overige ambtenaren
maandelijks, bij het einde van elke week of maand, uit
betaald.
2. De betaling van stuk- of accoordloon en van de ver
goeding wegens overwerk geschiedt op de door het hoofd
van den tak van dienst te bepalen wijze.
Abt. 45.
De ambtenaar/werkman, die als militair ingevolge een
uit de wet of uit een verbintenis voortvloeiende verplichting
in werkelijken dienst is, wordt geacht met verlof te zijn.
Hij behoudt over den tijd van dezen dienst zijn gewone
wedde, voor zoover hij daarop krachtens de volgende be
palingen recht heeft, dan wel voor zoover die werkelijke
dienst wordt vervuld gedurende de aan hem verleende
vacantie.
Abt. 46.
1. De ambtenaar/werkman, die voor herhalingsoefeningen
in werkelijken dienst is, behoudt over den tijd van dezen
dienst zijn gewone wedde.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met her
halingsoefeningen gelijkgesteld de werkelijke dienst, ver
vuld krachtens:
a. artikel 5, vijfde lid, onder a, der Wet voor het reserve-
personeel der landmacht 1905 (zooals die sedert is
gewijzigd), voor zooveel ziekte betreft;
b. artikel 36, eerste lid, onder a, der Dienstplichtwet,
of artikel 5, onder 3°., sub a der Wet voor de Konink
lijke marine-reserve 1924 (Staatsblad No. 369), indien
het niet tijdig bereiken van den vereischten graad
van geoefendheid het gevolg is van ziekte;
c. artikel 36, eerste lid, onder e, der Dienstplichtwet,
artikel 5, vijfde lid, onder b, der Wet voor het reserve-
personeel der landmacht 1905 (zooals die sedert
is gewijzigd) of artikel 5, onder 3°., sub c, der Wet
voor de Koninklijke marine-reserve 1924 (Staats
blad No. 369), voor zoover betreft den tijd, door
gebracht tot het ondergaan van het daar bedoelde
onderzoek, indien dat onderzoek geen krijgstuchtelijke
straf of veroordeelend vonnis ten gevolge heeft;
d. artikel 36, eerste lid, onder e en der Dienstplicht
wet, artikel 5, vijfde lid, onder c en d, achtste en
negende lid, der Wet voor het reserve-personeel der
landmacht 1905 (zooals die sedert is gewijzigd) of
artikel 5, onder 3°., sub e en der Wet Voor de
Koninklijke marine-reserve 1924 (Staatsblad No. 369)
e. artikel 36, tweede lid, der Dienstplichtwet, artikel 5,
zevende lid der Wet voor het reserve-personeel der
landmacht 1905 (zooals die sedert is gewijzigd)
of artikel 5, onder 4°., der Wet voor de Koninklijke
marine-reserve 1924 (Staatsblad No. 369), mits de
oproeping in werkelijken dienst niet plaats heeft
voor het ondergaan van straf en het bedoelde onder
zoek geen krijgstuchtelijke straf of veroordeelend
vonnis ten gevolge heeft.
Abt. 47.
1. De ambtenaar/werkman, die in verband met oorlog,
oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden ver
plichten werkelijken dienst verricht, geniet gedurende de
eerste 30 dagen zijn gewone wedde en daarna hetgeen zijn
gewone wedde meer bedraagt dan zijn militaire belooning.
2. Het eerste lid is eerst van toepassing, nadat de amb
tenaar/werkman, hetzij vóór, hetzij gedurende de buiten
gewone omstandigheden als militair een werkelijken dienst
van 51 maand of, indien hij een eerste oefening van korteren
duur te vervullen had, deze oefening heeft volbracht.
3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet:
a. ten aanzien van de buitengewone dienstplichtigen,
die eerst in werkelijken dienst behoeven te komen na
het jaar der lichting, waartoe zij behoor en of naar
hun leeftijd gerekend kunnen worden te behooren;
b. voor de vrijwilligers van den landstorm, die hetzij
een militairen rang bekleeden, hetzij het bewijs van
voorgeoefendheid hebben verworven.
Abt. 48.
Op den ambtenaar/werkman, die in tijdelijken dienst is
aangesteld, zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 45, 46
en 47 slechts van toepassing tot en met den dag, waarop
de dienst bij de gemeente zou zijn beëindigd, indien hij daaraan
niet door den militairen dienst zou zijn onttrokken.
Abt. 49.
1. Bij overlijden van den ambtenaar/werkman wordt de
gewone wedde tot en met den dag van het overlijden aan zijn
rechtverkrijgenden uitbetaald.