04
op ons voorstel tot wijziging van artikel 3, snb g, een amen
dement ingediend, luidende als volgt:
„Ondergeteekende stelt voor in art. 3 der vermakelijk
heidsbelasting de woorden „en kosteloos of tegen betaling-
van niet meer dan ƒ0.30 per persoon, alles inbegrepen,
toegankelijk zijn" te laten vervallen en overigens dit
artikel als voorgesteld in ingekomen stuk no. 56 van 9 Maart
1934 aan te vullen."
Dit amendement, dat om praeadvies in onze handen werd
gesteld, wil derhalve uit het thans geldende artikel de be
perking schrappen, dat vrijstelling slechts verleend wordt,
indien de vermakelijkheid tegen betaling van niet meer dan
0.30 per persoon, alles inbegrepen, toegankelijk is, doch
overigens dit artikel aanvullen met de in ons voorstel op
genomen bepaling, welke bedoelt te voorzien in de gevallen,
waarin de kosten van de vermakelijkheid geheel of gedeeltelijk
bestreden worden uit de contributies of dergelijke verplichte
betalingen van de leden en donateurs.
Bij aanneming van ons voorstel wordt het bezwaar onder
vangen, dat vermakelijkheden, waarvan de kosten meer
dan 0.30 per bezoeker bedragen, doch geheel of gedeeltelijk
uit contributies en dergelijke worden bestreden, moeten
worden vrijgesteld. Bij aanneming echter van het amende-
ment-Manders zouden vermakelijkheden, welke onder de
thans geldende verordening belast worden, worden vrijgesteld
en zou de mogelijkheid tot ontwijking van belasting, welker
heffing alleszins billijk is, in plaats van kleiner, juist grooter
worden.
In overeenstemming met het advies van de Commissie
van Financiën en met verwijzing, voor zooveel noodig, naar
de ter visie liggende stukken, geven wij Uwe Vergadering
mitsdien in overweging het amendement-Manders niet aan
te nemen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 102. Leiden, 4 Mei 1934.
Het in Uwe Vergadering van 26 Januari 1934 bij de be
handeling van de gemeente-begrooting 1934 aangenomen,
hieronder afgedrukte voorstel Kuipers inzake de loonen
van de suppoosten van de Lakenhal, brachten wij ter kennis
van de Commissie voor het Stedelijk Museum.
Genoemde Commissie schrijft ons onder dagteekening
van 16 April j.l. naar aanleiding van dit voorstel dat
in wezen een motie is het volgende
„Bij Uwe apostille van 16 Februari j.l. No. 133/3 F.werd
ter kennisneming in handen van onze Commissie gesteld
een afdruk van het door den Gemeenteraad, in zijne ver
gadering van 26 Januari te voren, aangenomen voorstel-
Kuipers, „om de loonen van 4 der suppoosten aan het
„Stedelijk Museum „de Lakenhal" niet te verlagen van
vf 29.op 18.Deze te handhaven zooals bij Baads-
„besluit van 30 November 1931 is goedgekeurd."
Onze Commissie heeft inderdaad in hare vergadering van
5 Maart j.l., Aan dit aangenomen voorstel kennis genomen.
Zij besloot echter Uw College mede te deelen, dat zij zich
ten aanzien van deze aangelegenheid nog steeds stelt op het
standpunt, neergelegd in hare missives van 24 September
1931 en 29 December 1933.
Het zou geen zin hebben om thans weder alle motieven
naar voren te brengen, die ons hebben geleid tot de over
tuiging dat een loon van 16.per week voor de losse be
wakers van het Museum voldoende kan worden geacht en
evenmin om nog eens te herhalen, dat een verhooging van
het loon tot 18.per week niet voortsproot uit meerdere
waardeering van het werk door de suppoosten verricht,
doch slechts een tegemoetkoming beteekende wegens mindere
bijverdiensten.
Zouden wij aan de U bekende motieven iets hebben toe
te voegen, dan zou het dit zijn, dat ons bij een onlangs
ingesteld onderzoek is gebleken, dat de suppoosten aan de
Bijksmusea alhier een loon genieten van 16.per week.
Wij vragen ons af: Waarom moeten de suppoosten van het
Gemeentelijk Museum dan een weekloon genieten van 20.
In het dezer dagen verschenen volledig verslag van het
verhandelde bij de gemeentebegrooting voor 1934, hebben
wij vruchteloos gezocht naar nieuwe gezichtspunten. Noch
de heer Kuipers, noch de andere leden hebben ons met
nieuwe argumenten kunnen overtuigen waarom het loon
van onze bewakers zoovéél hooger moet zijn.
Wat nu het voorstel zelf betreft, moeten wij Uw College
beleefdelijk opmerken, dat de heer Kuipers met dat voorstel
is getreden in een bevoegdheid die hem o. i. niet toekomt.
Trouwens Uw Voorzitter heeft hem reeds dadelijk hierop
opmerkzaam gemaakt.
Beter had hij gedaan met het voorbeeld van zijn medelid,
den heer van Bosmalen, te volgen, die ten aanzien van de
vervanging van mannelijke bewakers door vrouwelijke
krachten, een motie indiende, uitsprekende de wenschelijk-
heid. Een motie, waarmede Uw College kan rekening houden,
maar die zij ook voor kennisgeving kan aannemen.
Immers, art. 13 van de verordening van 14 April 1904
(Gemeenteblad No. 11), laatstelijk gewijzigd bij die van
6 Juni 1932 (Gemeenteblad No. 12), regelende de benoeming
en den werkkring van de Commissie voor het Stedelijk
Museum „de Lakenhal", bepaalt, dat „het overige be
wakingspersoneel, m. a. w. de losse bewakers op arbeids
overeenkomst, wordt aangesteld door de Commissie".
Wij meenen niet zonder grond te mogen concludeeren, dat
hieruit volgt, dat ook onze commissie, zij het dan onder
goedkeuring van Uw College, de loonen dier bewakers vast
stelt.
De loonen van deze en dergelijke personen komen dan
ook in geen enkele salaris verordening of salarisregeling voor.
In de gemeentebegrooting zijn afzonderlijk vermeld de
bezoldigingen van den Directeur, den Concierge en de hoofd
bewakers, omdat zij zijn ambtenaren in vasten dienst der
gemeenteniet alzoo de losse bewakers, dienende op arbeids
overeenkomst.
Hun loon komt slechts tot uiting in één post „kosten van
bewaking". Logisch geredeneerd staat deze post dus ter
beschikking van de Commissie.
Dat de loonsbepaling in deze ook naar de meening van
Uw College niet tot de competentie van den Baad behoort,
blijkt wel uit Uw voorstel van 20 November 1931 (Ingek. St.
No. 304), in zake de vaststelling van een begrootingsstaat,
ten behoeve van een door ons College goed te keuren verhooging
van het weekloon''' van de 4 suppoosten op arbeidsovereenkomst.
De heer Kuipers doet dan ook o. i. ten onrechte een beroep
op het besluit van 30 November 1931. De Baad heeft slechts
de benoodigde gelden beschikbaar gesteld, niet de loonen
verhoogd.
Dat Uw College toen aan den wensch van den Baad heeft
voldaan, wil nog niet zeggen, dat het daartoe verplicht was.
Trouwens ook Uw Voorzitter heeft in de Eaadsvergadering
van 26 Januari j.l. (pag. 109) zeer duidelijk gezegd: „Deze
zaak staat ter competentie van de Commissie voor de
Lakenhal".
De Baad moge het budgetrecht hebben, de bevoegdheid
om een begrootingspost naar willekeur te verhoogen, maar
aan Uw College is de beslissing om van een dergelijken ver
hoogden post al dan niet gebruik te maken.
Ten slotte heeft het op onze Commissie een eigenaardigen
indruk gemaakt dat, ondanks het streven van Uw College
naar bezuiniging, bijna ieder bezuinigingsvoorstel in den
Baad bestrijding ondervindt.
Wij hebben gemeend het vorenstaande nog eens onder
Uwe aandacht te moeten brengen en zien Uwe beslissing
in deze met belangstelling tegemoet."
Aangezien ook ons College een weekloon van 20.niet
gewettigd acht, hebben wij onze goedkeuring gehecht aan
het besluit der Commissie om de loonen op het verminderde
bedrag van 18.per week te handhaven.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Baad der Gemeente Leiden.
Ondergeteekende stelt A-oor, de loonen A-an 4 der suppoosten
van het Stedelijk Museum „de Lakenhalniet te verlagen
van 20.op 18.Deze te handhaven zooals bij Baads-
besluit van 30 November 1931 is goedgekeurd.
Y. Kuipers.
N°. 103. Leiden, 4 Mei 1934.
Met betrekking tot de door ons voorgestelde verordening
op het verkeer te land (zie Ingek. Stukken No. 60 van 1934)
hebben Avij de eer nader het volgende op te merken.
Van de gelegenheid om vooraf amendementen in te dienen
heeft alleen het lid Uwer Vergadering de heer Coster gebruik
gemaakt. Deze heeft een tweetal voorstellen ingediend.
Het eerste dezer voorstellen luidt:
Ondergeteekende heeft de eer de Baad voor te stellen,
alsnog het éénrichtingsverkeer Burchtsteeg en Aalmarkt in
de verordening op het verkeer op te nemen.
Daaromtrent zij opgemerkt, dat de artt. 4 en 5 der ont
worpen verordening beoogen het besluiten tot afsluiting van
wegen voor het verkeer voortaan over te laten aan Burge
meester en Wethouders, gehoord een in te stellen „Verkeers-