GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
67
LN6EKOS1EII STUKKEN.
N°. 104. Leiden, 4 Mei 1934.
Bij de wijziging van de gemeentewet ingevolge de wet van
31 Januari 1931 (S. 41) werden in de gemeentewet be
palingen opgenomen inzake bet beheer van „takken van
dienst" (bedrijven). Voordien bevatte de wet ten aanzien
van de bedrijven geen speciale voorschriften; de bedrijfs-
verordeningen steunden toen alleen op art. 122 (oud 114 bis),
in zooverre zij, met gebruikmaking van de in dat artikel ge
geven bevoegdheid, uitzonderingen bevatten op den in
artt. 120 en 121 vervatten regel, dat de gemeenteontvanger
alle inkomsten int en alle betalingen op de daarbij omschreven
wijze doet. Sedert 1931 houdt de wet echter afzonderlijke
bepalingen in omtrent de bedrijvenzoo geeft zij thans voor
schriften omtrent de bedrijfsbegrooting en -rekening en het
verband met de algemeene begrooting en rekening, terwijl
voorts is bepaald, dat de takken van dienst worden beheerd
volgens door den Baad, onder goedkeuring van Gedeputeerde
Staten vastgestelde regelen.
Deze wetswijziging en de ter uitvoering van de gemeente
wet uitgevaardigde begrootings-, rekenings- en boekhoud-
voorschriften maken een herziening noodig van bijna alle
bedrijfsverordeningen, aangezien die verordeningen met de
tegenwoordige wetsbepalingen op verschillende punten niet
in overeenstemming zijn.
In plaats van één verordening voor elk bedrijf afzonderlijk,
hebben wij ter bevordering zooveel mogelijk van uniformiteit
en administratieve vereenvoudiging, eene algemeene ver
ordening ontworpen voor alle bedrijven, behalve voor het
Grondbedrijf en de Gemeentelijke Hulpbank. Voor deze beide
instellingen kan nl., met het oog op de te regelen stof, beter
een aparte verordening gelden.
Voor de Gemeentelijke Hulpbank werd reeds een nieuwe
verordening met in achtneming van de gewijzigde wettelijke
voorschriften vastgesteld bij raadsbesluit van 3 April 1933,
zoodat wij Uwe Vergadering thans ter vaststelling aanbieden
een algemeene bedrijfsverordening in den aangegeven omvang
en een verordening, uitsluitend van toepassing op het Grond
bedrijf.
Het verschil tusschen het ontwerp der algemeene ver
ordening en de bestaande verordeningen is in hoofdzaak van
formeelen aard; behoudens de hierna te noemen uitzon
deringen werd materieel niets veranderd en werden slechts
die wijzigingen aangebracht, welke noodig waren, om den
inhoud in overeenstemming te doen zijn met de nieuwe
wettelijke voorschriften.
Als uitvloeisel hiervan konden intusschen verscheidene
bepalingen van bestaande verordeningen, als vallende buiten
het begrip „beheer" in den zin van art. 252, 2e lid, der
gemeentewet, niet worden overgenomen.
De bepalingen b.v. omtrent samenstelling en werkkring
van de Commissies van Bijstand (waartoe ook het College
van Commissarissen der Lichtfabrieken behoort) betreffen
een ander onderwerp. Deze stof wordt beheerscht door
artt. 60 en volgende der gemeentewet en behoort daarom,
overeenkomstig het stelsel der gemeentewet, niet in een
bedrijfsverordening, doch in een afzonderlijke verordening
te worden geregeld, die, in tegenstelling met eerstgenoemde
verordening, niet aan de goedkeuring van Gedeputeerde
Staten is onderworpen. Bvenzoo moesten worden weggelaten
bepalingen inzake het benoemen, schorsen en ontslaan van
ambtenaren en werklieden, him rechten en plichten, daar
ook deze onderwerpen niet het beheer in den bedoelden zin
betreffen en meer eigenaardig thuis behooren, deels in de bij
art. 179 bedoelde, niet aan de goedkeuring van Gedeputeerde
Staten onderworpen verordening tot regeling van het be
noemingsrecht, deels in de rechtstoestandverordening en
in instructies.
Het zal uiteraard noodig zijn, ook in de niet-overgenomen
bepalingen te voorzien, waartoe U nader de vereischte voor
stellen zullen worden gedaan. In verband hiermede bevat het
ontwerp aan het slot het voorschrift, dat de bepalingen van
de bestaande verordeningen, die niet het comptabel beheer
van de bedrijven betreffen, zooals de bepalingen omtrent de
Commissies van Bijstand, het personeel der bedrijven, van
kracht blijven, totdat zij door andere zijn vervangen.
In den bestaanden toestand wordt derhalve geen verandering
gebracht; ook de tegenwoordige bepalingen omtrent de reserve-,
afsclirijvings- en vernieuwingsfondsen wat „Endegeest"
c.a. betreft uiteraard met inachtneming van het in 1932
genomen besluit inzake het afsehrijvings- en vernieu
wingsfonds werden mitsdien gehandhaafd, zulks mede
in afwachting van het resultaat van den arbeid van de
Commissie-Bosman-de Beede. Met het oog hierop werd de
werkingsduur der algemeene verordening beperkt tot en met
het dienstjaar 1935.
Met betrekking tot eenige punten bestond er echter aan
leiding wijziging aan te brengen.
Ten aanzien van den Beinigings- en Ontsmettingsdienst en
het Openbaar Slachthuis bepalen de bestaande verordeningen,
dat de rente over de middelen van het afsehrijvings- en ver
nieuwingsfonds bij dat fonds wordt bijgeschreven, dit in
afwijking van hetgeen voor andere bedrijven is voorgeschreven
thans is ook voor de beide genoemde bedrijven de o. i. meer
logische regeling getroffen, dat de rente niet wordt bij
geschreven, doch ten bate van de exploitatierekening komt.
Vervolgens is het thans alleen voor de Lichtfabrieken
geldende voorschrift, dat de afschrijvingen geschieden vol
gens een tabel, telkens voor den tijd van 5 jaren door den
Baad onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten vast te
stellen, uitgebreid tot alle bedrijven.
Een derde uitzondering is van belangrijker aardzij betreft
een wijziging in de bedrijfsleiding der Lichtfabrieken door de
instelling van het instituut van twee adjunct-directeuren.
Volgens de geldende verordening op het beheer van de
Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit is aan het
bedrijf één adjunct-directeur verbonden en zijn de directeur
en deze - elk belast met de onmiddellijke leiding van een
der fabrieken. Deze verdeeling van werkzaamheden moge
ten tijde van de vaststelling van de verordening en bij den
toenmaligen omvang der bedrijven wellicht een rationeele zijn
geweest, zij beantwoordt niet meer aan de eischen van den
tegenwoordigen tijd en is dan ook in strijd met de hedeu-
daagsche practijk.
Teneinde nu een regeling te verkrijgen, die genoemde
bezwaren opheft en die tevens de noodige soepelheid bevat
om zich aan de veranderende omstandigheden en de wisse
lende personen zonder bezwaar te kunnen aanpassen, achten
wij het met de meerderheid van Commissarissen in het
belang der Fabrieken noodig de verordening in dien zin te
wijzigen, dat zij in de eerste plaats duidelijk uitspreekt, dat
de centrale leiding van de beide Fabrieken bij den directeur
berust en dat zij voorts bepaalt, dat de directeur in de
leiding op de door hem te bepalen wijze wordt bijgestaan
door twee adjunct-directeuren, van wie de oudste in dienst
jaren als zoodanig den directeur bij afwezigheid vervangt.
Komt deze wijziging tot stand, dan ligt het in het voornemen
van den directeur onder zijn centrale leiding en verant
woordelijkheid den huidigen adjunct-directeur met de on
middellijke leiding van de beide fabrieksbedrijven, dus zoo
wel van de Gas- en als van de Electriciteitsfabriek te be
lasten en den te benoemen tweeden adjunct-directeur voor
welke functie de heer Ir. Stokhuyzen in aanmerking behoort
te komen te belasten met de distributie van het gas en
de electriciteit alsmede met de onmiddellijke leiding van het
radio-distributie-bedrijf. Deze regeling heeft alzoo bovendien
het voordeel, dat dit laatste bedrijf niet als afzonderlijke in
stelling behoeft te worden gehandhaafd, doch geheel tot een
afdeeling van de Lichtfabrieken kan worden geformeerd. Tevens
komt daarmede de noodzakelijkheid te vervallen van het
geven van vergoedingen voor de leiding van het technische en
administratieve gedeelte van dit onderdeel.
In verband met een en ander werd voorts de titel van het
hoofd der administratie veranderd van hoofdboekhouder
(referendaris) in dien van administrateur, in welken laatsten
rang wij hem derhalve ook wenschen te zien ingedeeld. In
tegenstelling met de meerderheid van Commissarissen achten
wij de instelling van deze hoogere functie geboden door het
geleidelijk veranderd karakter van het ambt tengevolge van
den groei van het omvangrijke bedrijf. Voor verdere bij
zonderheden der hier besproken wijzigingen mogen wij ver
wijzen naar het in de Leeskamer ter xisie gelegde rapport
van Commissarissen.
Ten slotte is overeenkomstig het advies van de meerderheid
van Commissarissen bepaald, zulks in navolging van wat
reeds geldt voor gasbuizen en electrische kabels, dat de
afdeeling „radio" een vergoeding voor het gebruik van ge
meentegrond voor zijn kabels zal zijn verschuldigd van
10 ct. per strekkenden meter.
Evenals voor de algemeene verordening, werd ook voor de
verordening voor het grondbedrijf gebruik gemaakt van de
modelvoorschriften der provinciale griffie, terwijl voorts
omtrent de redactie van beide ontwerpen nog nader overleg
met de griffie werd gepleegd.
Ten aanzien van het grondbedrijf werd evenmin in wezen
veel veranderd; slechts werden leemten van de bestaande
verordening hersteld of in de practijk wenschelijk gebleken
aanvullingen aangebracht. Uiteraard heeft een en ander er
wel toe geleid, dat ook de redactie van dit ontwerp grondig
verschilt van die der bestaande verordening.