170 MAANDAG 16 APRIL 1934. Verpachting buffetten Stadsgehoorzaal. (Groeneveld c.a.) XV. Voorstel inzake de verpachting van de exploitatie van de buffetten in de Stads-Gehoorzaal aan W. F. van Ingen Schenau Jr. (Zie Ing. St. No. 69.) De heer Groeneveld zegt, dat de termijn, dien de Eaad krijgt voor de behandeling van dit contract, weer veel te kort is; belangrijke veranderingen zijn niet meer mogelijk; de Raad kan niet anders doen in hoofdzaak dan het voorstel aannemen zooals het hier ligt. Spreker heeft echter wel eenige bezwaren tegen dit voorstel. In de eerste plaats wordt voorgesteld het stoken van de centrale verwarming, hetgeen totnutoe geschiedde van gemeentewege, door gemeentepersoneel, thans op te dragen aan den pachter en hem daarvoor 300.te betalen. Spreker weet niet of dat nn wel goed ishij veronderstelt, dat totnutoe de verwarming werd gestookt door een vakman en men is niet zeker, dat dit in het vervolg ook zal gebeurenkan daaruit nu niet nadeel voor de gemeente ontstaan? Het is mogelijk, dat dit opgedragen wordt aan een kellner, die er geen verstand van heeft. Spreker kan zich er wel mee vereenigen, dat het bedienen van de middagverlichting aan den pachter wordt overgedragen; hij acht het niet noodig dat voor de plaats bespreking er iemand van de gemeente komt om het licht aan te steken en uit te draaien; dat is overdreven. Nu de quaestie van het tooneel. Bij de laatste begrooting, toen spreker dit ook ter sprake bracht, heeft de Wethouder hem geantwoord, inzake het tooneeldecor, dat de pacht dit jaar afliep, en dat het College aan het onderhandelen was met den pachter, waarbij ook dit punt tegelijkertijd onder oogen werd gezien. In het Ingekomen Stuk wordt met geen woord over het decor gesproken. Waarom heeft de Wethouder het antwoord niet gegeven, dat hij in de maand Januari heeft toegezegd? Welke waarde moet men aan de toezeggingen van het College hechten, indien zij blijkbaar alleen dienen om de Raadsleden af te poeieren? Uit de stukken, welke in de Leeskamer ter inzage van de leden hebben gelegen, is spreker wel gebleken, dat over het decor wel een correspondentie van het College met den pachter heeft plaats gehad, maar de desbetreffende brief van den pachter is uit het dossier genomen of is aan het dossier niet toegevoegd. Ten aanzien van het tooneel in de Stadsgehoorzaal bestaat nogal eenige ontevredenheid. Er schijnen geen vaste tarieven voor de huren te bestaan. Het contract, waarin een tarief voor de zaalhuur is opge nomen, geeft liet College de bevoegdheid van het tarief af te wijken. Vereenigingen, die vaak de Stadsgehoorzaal huren en de huurprijzen wel kennen, hebben den laatsten tijd ervaren, dat het College de huur heeft verhoogd. Spreker kent de reden van die verhooging niet. Terwijl de huren in het algemeen verlaagd worden, schijnt het College van dezen slechten tijd gebruik te maken om de huur van de Stadsgehoorzaal te verhoogen, hetgeen voor de gemeente nadeelig kan zijn, wanneer daardoor de zaal minder vaak wordt verhuurd. Het College dient in dit opzicht voorzichtig te zijn. Spreker wenscht gaarne nader door het College te worden ingelicht. De heer Splinter erkent, dat de tijd van voorbereiding voor den Raad kort is geweest, hetgeen echter door de om standigheden is veroorzaakt. Op 28 October 1933 heeft de Directeur der Gemeentewerken voorgesteld opnieuw de exploitatie van de buffetten in de Gehoorzaal te verpachten aan den heer van Ingen Schenau. De Commissie van Fabricage heeft den 22sten November d.a.v. over dat voorstel advies uitgebracht, mede in verband met de onderhandelingen, die spreker met den pachter gevoerd had omtrent het tooneel. Dit was een persoonlijke zaakhet spijt spreker, dat de brief van den pachter betreffende het tooneeldecor, die aan spreker persoonlijk was gericht, niet bij de stukken in de Leeskamer heeft gelegen. De heer Groeneveld zegt, dat dat toch geen persoonlijke zaak isde Stadsgehoorzaal is toch niet van den heer Splinter. De heer Splinter heeft die zaak persoonlijk geleid. Toen eenmaal de Commissie van Fabricage er mede accoord was gegaan om de buffetten voor denzelfden prijs opnieuw aan den heer van Ingen Schenau te verhuren, schreef deze op 10 December een brief, dat hij wel wenschte te pachten, maar voor 2.000.dus ongeveer voor de helft. Hierin vond het College aanleiding eens in andere plaatsen een onderzoek te doen instellen naar de verpachting van gemeente- Verpachting buffetten Stadsgehoorzaal. (Splinter c.a.) zalen, welk onderzoek uiteraard vrij veel tijd in beslag genomen heeft; het resultaat was echter nihil; geen enkele gemeente was in dit opzicht vergelijkbaar met Leiden, daar de objecten niet gelijkwaardig waren. Daardoor is dit voorstel wel wat laat in den Raad gekomen. Deze verpachting geldt echter maar voor één jaar, hetgeen opzettelijk is gedaan om in dat jaar deze zaak nog eens uitvoerig onder oogen te kunnen zien. Daar de tijd te kort was, kon het College ook geen beslissing nemen over de vraag of men opnieuw aan den heer van Ingen Schenau zou verhuren dan wel openbaar zou verpachten. De Commissie van Fabricage zeide in haar advies ook: ,,0.i. dient de regeling van het opstellen en afbreken van het tooneel bij den pachter te blijven, die eigenaar daarvan is en met het oog op zijn buffet-exploitatie belang heeft bij een tegemoetkomende houding ten opzichte van de gebruikers." De Commissie van Fabricage gevoelt dus voor overneming van het tooneeldecor niets. Daaraan zijn inderdaad ook vele bezwaren verbonden. Het is schijnbaar zoo eenvoudig, maar in werkelijkheid niet. Eigen exploitatie zou veel meer geld kosten; men zou daarvoor aparte menschen moeten hebben, die daarvan op de hoogte zijn, die niet alleen kunnen opbouwen en afbreken, maar ook iemand om te overleggen omtrent de opstelling. Waar de heer van Ingen Schenau heeft medegedeeld, dat het hem per jaar al 1,000.kost, ziet spreker in eigen exploitatie van dat tooneeldecor geen voordeel. Bovendien heeft de pachter pas het tooneel ver nieuwd, hetgeen volgens hem ƒ3,500.heeft gekost; men zou dan moeten beginnen met het tooneeldecor over te nemen. Spreker geeft den heer Groeneveld toe, dat er wel eens moeilijkheden zullen zijn, maar het exploitatiebelang van den heer van Ingen Schenau brengt mede, dat hij bij de verhuring van het tooneel de noodige soepelheid betracht. Aangezien de heer van Ingen Schenau in de gelegenheid is, zelf voor de verwarming te zorgen, heeft het College gemeend, dat het in het belang van de gemeente is, de zorg voor de verwarming op te dragen aan den pachter. In de pachtvoorwaarden zullen daaromtrent voorschriften worden gegeven, b.v. dat de centrale verwarming gestookt móet worden door iemand, die ten genoegen van het College daartoe wordt aangesteld, zoodat de pachter niet eiken avond de zorg daarvoor aan een anderen kellner kan opdragen. Degene, die met het stoken wordt belast, zal op de hoogte gesteld worden van de wijze van stoken. Het voordeel be draagt voor de gemeente 659.Aanvankelijk wilde de heer van Ingen Schenau niet meer dan 2.000.— pacht betalen, maar bij de onderhandelingen heeft hij de pachtsom aanmerkelijk Verhoogd. De verhuring van de zaal is bij dit punt absoluut niet aan de orde. Ze geschiedt door de gemeente zelf. Het College ontvangt dikwijls aanvragen om beschikbaarstelling van de zaal tegen den minimum huurprijs. Spreker kan den heer Groeneveld op de desbetreffende vraag geen nader antwoord geven, aangezien ze buiten de thans aanhangige zaak om gaat en hij op deze vraag absoluut niet is voorbereid. De heer Groeneveld stelt genoeg vertrouwen in het College om aan te nemen, dat indien voor het stoken van de centrale yerwarming de regeling wordt getroffen, die de Wethouder heeft meegedeeld, deze zaak in orde zal komen. Spreker stelt thans de vraag, die niet van ondergeschikt belang is, of de loonregeling voor den betrokkene niet minder zal zijn dan die, welke voor het gemeentepersoneel heeft gegolden. De heer Splinter gelooft niet, dat de gemeente met de loonregeling iets te maken heeft. Het werk zal worden gedaan door personeel van den heer van Ingen Schenau. De gemeente liet het werk verrichten in den tijd, dat de gemeentewerklieden werkzaam waren en gaf daarvoor dus geen extra loon. De heer Groeneveld vermoedt, dat het werk wel zal worden opgedragen aan een kellner. Het is spreker nl. niet bekend, dat de heer van Ingen Schenau ander personeel dan koffie- huispersoneel heeft. Het gevaar bestaat dan ook, dat voor dit werk absoluut geen loon wordt betaald en het inkomen van den betrokkene, die tevens als kellner zal moeten op treden, alleen bestaat uit fooien van het publiek. Dan zal het publiek in dien vorm ook nog het stoken moeten betalen. Wat het tooneel betreft, is het wel jammer dat de Wet houder nu pas mondeling die mededeeling doet, terwijl hij toch volgens zijn toezegging bij de begrooting De heer Splinter heeft toch gezegd, dat hij absoluut geen bezwaar had om dezen brief bij de stukken te leggen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 4