MAANDAG 16 APRIL 1934. 191 Uitbetaling ondersteuning aan door Maatsoh. Hulpbetoon (van Stralen e.a.) gesteunde georganiseerde werkloozen. den toestand en spreker ziet niet in, dat het eenigerlei moei lijkheid zou veroorzaken. Op de contröle van de vakvereenigingen kan geen enkele gegronde aanmerking worden gemaakt. Het hoogst belangrijke en nuttige werk, dat door de vak organisaties wordt verricht en waarvoor de bestuurders hun vrijen tijd en een gedeelte van hun gezinsleven opofferen, bespaart de gemeente tienduizenden guldens per jaar. De heer De Reede, die zegt geen bezuinigingsmaniak te zijn, laat toch nooit na, op bezuiniging aan te dringen; laat hij, die zoo buitengewoon geporteerd is voor overheidscontrole, nu eens trachten in den Raad uitgemaakt te krijgen, dat de contróle ook in dit geval door de overheid zal geschieden, dus door ambtenaren, die daarvoor moeten worden aangesteld en dan zal de bezuiniger de heer de Reede de uitwerking daarvan eens zien. In plaats van daarop af te geven en in twijfel te trekken, of die contróle wel even goed is als die van de Over heid zelf, was een woord van waardeering meer van pas geweest. De heer de Reede zegt, dat het niettemin principieel fout blijft. De motie van den heer van Stralen wordt verworpen met 20 tegen 14 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van Tol, Blkerbout, de Reede, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, van Rosmalen, van der Reijden, Beekenkamp, Bergers, Wilmer, Lombert, Huurman, Bosman, Coster, van Es, van Eecke, Meijnen, en Wilbrink. Vóór stemmen: mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren van Stralen, Vos, Koole, Tobé, Groeneveld, van Weizen, Yerweij, van Eek, Vallentgoed, Kuipers, Kooistra, mevrouw Braggaarde Does en de heer Schüller. (De heer Manders had de vergadering inmiddels verlaten.) XXVII. Interpellatie van den heer van Eek inzake de op roeping van sollicitanten naar de betrekking van Directeur van den Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon. De heer van Eek dankt den Raad voor de gelegenheid, hem gegeven tot het stellen van de volgende vraag aan het College Welke redenen hebben Burgemeester en Wethouders be wogen om per advertentie alleen mannelijke gegadigden op te roepen voor de betrekking van Directeur van den dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon, niettegenstaande de Voorzitter van den Raad in de Raadsvergadering uit drukkelijk heeft uitgesproken, dat de benoeming van een vrouw niet uitgesloten is 1" In het rapport van de Commissie, die moest voorbereiden de reorganisatie van Maatschappelijk Hulpbetoon, staat hierover ,,Onze Commissie is van oordeel, dat aard en betrekking- van deze functie haar stempelen tot een betrekking, die door een man moet worden bekleed." De sociaal-democraten kunnen zich vanzelfsprekend met deze uitspraak niet vereenigen, niet omdat huns inziens daar voor speciaal een vrouw zou moeten worden benoemd, maar omdat niet vooruit is uit te maken, of een man dan wel een vrouw het geschiktste voor die betrekking is. De sociaal democraten willen volkomen rechtsgelijkheid voor man en vrouw; van de eigenschappen van de sollicitanten moet af hangen of een man of een vrouw zal worden benoemd.. Bij de behandeling van de reorganisatie van Maatschappe lijk Hulpbetoon was het College, blijkens Ing. St. 1933 No. 152 van oordeel, dat daarover later een uitspraak van den Raad zou worden gevraagddaaruit moest men verstaan, dat de Raad later gelegenheid zou hebben zich uit te spreken of z.i. een man dan wel een vrouw het meest geschikt was voor hoofd van dezen dienst. Uit hetgeen bij de behandeling van dat voorstel van het College in de Raadszitting van 25 Juli 1933 (Handelingen blz. 358) door mevrouw Braggaar, den heer Eikerbout en den Voorzitter gezegd is, bbjkt dat er ook toen geen uitspraak gedaan is over de vraag, of een man dan wel een vrouw benoemd zou worden; men moest veronder stellen dat daarover later een uitspraak van den Raad zou worden gevraagd. Dit is evenwel niet meer geschied. Spreker was in de veronderstelling, dat dit later zou worden uitgemaakt! waarschijnlijk naar aanleiding van de ingekomen sollicitaties, en nu leest spreker in een advertentie in de Nieuwe Rotter- damsche Courant het volgende: „Burgemeester en Wethouders van Leiden roepen op sol licitanten naar de betrekking van Directeur van den Dienst InterpclIatic-van Eek i.z. oproeping sollicitanten Dir. (van Eek e.a.) Maatsch. Hulpbetoon. voor Maatschappelijk Hulpbetoon. In aanmerking komen uit sluitend mannelijke gegadigden Spreker uit zijn verwondering over de behandeling van deze geheele zaak. Het is toch een eigenaardige voorbereiding voor die later door den Raad te nemen beslissing, dat men uitsluitend mannelijke gegadigden in aanmerking laat komen. Met andere woorden, het College maakt zich geheel los van wat in de Raadszitting van 25 Juli 1933 is gezegd en maakt nu zelf uit dat daarvoor alleen in aanmerking komen mannelijke gegadigden. Spreker gaat niet verder dan zijn verbazing hier over uit te spreken. De heer Romijn kan, evenals de heer van Eek, ook zijn verwondering en verbazing uiten, want men heeft nog van avond van den heer Schüller gehoord, dat wanneer iets belang rijks in een commissie aan de orde is, dan de sociaal-democra tische fractie niet alleen tevoren overleg pleegt, maar daarna ook verslag laat uitbrengen; al die zaken worden dus in die fractie zeer wel overwogen, precies en nadrukkelijk bekeken. Nu was de commissie tot reorganisatie van Maatschappelijk Hulpbetoon in haar rapport van oordeel, dat aard en karakter van deze betrekking haar stempelen tot een, die door een man moet worden bekleed. In die reorganisatie-commissie zat een lid van de sociaal-democratische fractie, welk lid dit rapport mede-onderteekend heeft. Dit lid heeft dit dus, naar de opmerking van den heer Schüller vanavond, nog eens in de fractie besproken en daarover nog een verslag uitgebracht vervolgens, over de behandeling; tenslotte is dit door hem nog eens in de fractie gebracht, toen het geheele rapport hem ter teekening werd toegezonden; hij kon er zich toen over beraden en heeft er toen zijn handteekening aan gegeven. Wanneer de heer van Eek zegt, dat de sociaal democratische fractie uiteraard een dergelijke uitspraak nooit ofte nimmer voor haar rekening zal kunnen nemen, dan gaat spreker zich daarover verbazen en zich afvragen, wat hij toch heeft aan medewerking van de sociaal-democraten, die voeling houden met hun fractie, zonder eenig voorbehoud het besluit der commissie onderteekenen en dan eenvoudig in den Raad verklaren, dat zij zich uiteraard daarmede niet kunnen vereenigen. Wanneer de voorbereiding van dergelijke belangrijke zaken plaats vindt op een dergelijke kwajongens achtige manier, dat men de zaken ampel en rustig bespreekt in commissies, de handteekening krijgt van de leden van die commissie en dat men later verklaart: uiteraard kunnen wij ons daarmede niet vereenigen, dan is het College alle houvast aan wat in commissies behandeld en besproken wordt kwijt. Het College meende, waar in die reorganisatie commissie 3 raadsleden zaten en waar er dus in elk geval voeling was met de sociaal-democratische fractie, te kunnen aannemen, dat dit het gevoelen was van die fractie, maar wanneer hier nu wordt verteld: dat is uiteraard voor ons niet te aanvaarden, dan geeft spreker zich direct gewonnen dat de voorbereiding door het College van deze zaak inderdaad niet zoo is geweest als men had kunnen verwachten. Maar dan ligt de schuld niet bij het College, maar zuiver bij de sociaal-democratische fractie, die dan de zaken behandelt op een wel zeer zonderlinge wijze en in flagranten strijd met wat zij hier altijd zit te vertellen, nl. dat er nauwe voeling is; de heer Vallentgoed heeft zelfs meermalen in de reorgani satie-commissie gezegd, over bepaalde zaken zoo maar geen uitspraak te kunnen geven en dat slechts onder voorbehoud van de goedkeuring van zijn fractie te kunnen doen; wanneer de heer Vallentgoed dan het rapport zonder voorbehoud onderteekent, dan moet men aannemen, dat dit inderdaad het gevoelen is van de sociaal-democratische fractie. Op dien grond is het College tot deze oproeping gekomen. Het is evenwel een quaestie van voorbereiding; de Raad heeft nog alle gelegenheid om zich daarover uit te laten; er wordt nog een beslissing van den Raad gevraagd, nl. bij de bespreking van de sollicitanten. Wanneer de Raad de voorbereiding dan onvoldoende acht, is hij volkomen vrij zich dienovereenkomstig uit te spreken en dan zal het College de beslissing nemen, die noodig is. De heer van Eek moet nu tot zijn spijt een andere uit drukking gebruiken; het is nu een gevoel van ergernis. Het is toch niet te verdedigen, dat het College afwijkt van een bepaalde toezegging, in den Raad gedaan. Het reorganisatie rapport ging vooraf aan de behandeling in den Raad. Nu mag de Wethouder veronderstellen dat, wanneer de heer Vallentgoed dit teekent, hij daaruit de conclusie mag trekken dat de sociaal-democratische fractie er vóór is, maar spreker kan niet begrijpen, dat de Wethouder dit kan volhouden na de behandeling in den Raad, waardoor dit te niet is gedaan. Eerst na de uitdrukkelijke verklaring van den Voorzitter dat stemmen vóór het amendement-Wilbrink niet beteekende,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 25