186 MAANDAG 16 APRIL 1934. Uitbreidingsplan; e.a. (van Stralen.) linga, Romijn, van Rosmalen, van der Reijden, Beekenkamp, Bergers, Wilmer, Tobé, Huurman, Bosman, Coster, van Es, van Eecke, Meijnen, Manders en Wilbrink. Vóór stemmen: mevrouw De Clerde Bruijn, de heeren van Tol, van Stralen, Eikerbout, Vos, Koole, Lombert, Groeneveld, van Weizen, Verweij, van Eek, Vallentgoed, Kuipers, Kooistra, mevrouw Braggaarde Does en de heer Schiiller. De motie van den heer Groeneveld, luidende: ,,De Raad acht het wenschelijk dat in het uitbreidingsplan, als regel, geen bouwblokken worden geprojecteerd, die een grootere lengte hebben dan ongeveer 100 Meter.", wordt verworpen met 23 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van Tol, Eikerbout, de Reede, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, Vos, van Rosmalen, van der Reijden, Beekenkamp, Bergers, Wilmer, Tobé, Lombert, Huurman, Bosman, Coster, van Es, van Eecke, Meijnen, Manders en Wilbrink. Vóór stemmen: mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren van Stralen, Koole, Groeneveld, van Weizen, Verweij, van Eek, Vallentgoed, Kuipers, Kooistra, mevrouw Braggaarde Does en de heer Schüller. Het voorstel van den heer Schüller, luidende: „Onderge- teekende stelt voor, te besluiten de voorgestelde 14 wonin gen met een goothoogte van 5 M. niet in mindering te doen brengen van het percentage eengezinswoningen met een goot hoogte van 3,54,5, maar van het percentage onder- en boven woningen.", wordt verworpen met 22 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van Tol, Eikerbout, de Reede, Tepe, Splinter, Goslinga,, Romijn, van Rosmalen, van der Reijden, Beekenkamp, Bergers, Wilmer, Tobé, Lombert, Huurman, Bosman, Coster, van Es, van Eecke, Meijnen, Man ders en Wilbrink. Vóór stemmen: mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren van Stralen, Vos, Koole, Groeneveld, van Weizen, Verweij, van Eek, Yallentgoed, Kuipers, Kooistra, mevrouw Brag gaarde Does en de heer Schüller. Het voorstel van den heer Schüller, luidende: ,,Ondergeteekende stelt voor, te besluiten de uitbouwen voor slaapkamers in den kap, niet te doen plaats hebben door het maken van een gedeelte plat dak, maar door de achter zijde der woningen af te dekken door een dak met een helling- van 35°.", wordt verworpen met 20 tegen 15 stemmen. Tegen stemmen: de heeren de Reede, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, van Rosmalen, van der Reijden, Beeken kamp, Bergers, Wilmer, Tobé, Lombert. Huurman, Bosman, Coster, van Es, van Eecke, Meijnen, Manders en Wilbrink. Vóór stemmen: mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren van Tol, van Stralen, Eikerbout, Yos, Koole, Groeneveld, van Weizen, Verweij, van Eek, Vallentgoed, Kuipers, Kooistra, mevrouw Braggaarde Does en de heer Schüller. De punten a. b en c. van het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden achtereenvolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XXVI. Praeadvies op de motie van den heer van Stralen inzake de wijze van aanmelding door en uitbetaling van de ondersteuning aan door de Gemeentelijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon gesteunde georganiseerde vverk- loozen. (Zie Ing. St. No. 57.) De heer van Stralen zegt, dat het praeadvies van het College hem wel zeer tegenvalt. Spreker begrijpt niet welke bezwaren er toch tegen kunnen zijn, dat de leden van de vakorganisaties, die door omstandigheden hun steun ontvangen van Maat schappelijk Hulpbetoon, die hulp niet zouden kiuuien krijgen via het bestuur van hun organisatie. Spreker begrijpt ook niet, waarom in Leiden niet kan geschieden datgene, waartegen in andere plaatsen geen bezwaar blijkt te bestaan en wat daar dan ook regelmatig gebeurt, zoodat aan billijke verlangens wordt voldaan. Heeft de Wethouder, overeenkomstig de door hem in bedoelde Raadsvergadering gedane toezegging, in ver schillende plaatsen een onderzoek naar deze aangelegenheid ingesteld! Volgens het verslag was dit onderzoek een van de Uitbetaling ondersteuning aan door Maatseh. Hulpbetoon (van Stralen.) gesteunde georganiseerde werkloozen. motieven, waarom de Wethouder in die vergadering een nader praeadvies van Burgemeester en Wethouders ge- wenscht achtte. Dat in sprekers motie een absoluut billijk verlangen is belichaamd, blijkt wel uit het feit, dat de heeren Eikerbout en van Tol zich onomwonden voor de aanvaarding er van hebben verklaard, terwijl het tot de uitzonderingsgevallen behoort, wanneer deze beide Raadsleden een door spreker ingediende motie ondersteunen. Spreker heeft in de stukken gelezen, dat de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon met overgroote meerder heid van stemmen meende, dat over sprekers motie een af wijzend advies moest worden uitgebracht, en heeft daaruit opgeteekend, dat „op grond van dit gezaghebbend oordeel mag worden aangenomen, dat de door den heer van Stralen aanwezig geachte wenschelijkheid in werkelijkheid niet bestaat." Het komt er op neer, dat spreker een liefhebberijtje, een denkbeeld, dat zoo maar eens bij hem opgekomen is, heeft verdedigd. Spreker vindt het sterk, dat de Wethouder, van wien deze tirade wel afkomstig zal zijn, dit heeft laten afdrukken, terwijl vaststaat, dat hetgeen spreker heeft gevraagd en verdedigd een verlangen is, dat sedert jaren zoowel bij de moderne als bij de Roomsch-Katholieke en de Protestantsch-Christelijke vakbeweging bestaat. Degenen, die zich hebben georganiseerd en zich daardoor hebben verzekerd tegen de gevolgen van werkloosheid, worden bij werkloosheid het liefst gesteund en gecontroleerd door de besturen van hun eigen organisaties. Waar de uit- keering en de controle zijn opgedragen aan de besturen der organisaties, heeft dit nooit aanleiding tot klachten gegeven en is de zaak op de meest afdoende wijze door de besturen geregeld. Maatschappelijk Hulpbetoon staat blijkens de stukken op het standpunt, dat er geen sprake van kan zijn, de georgani seerde arbeiders anders te behandelen dan de ongeorgani seerden, aangezien tot dan toe Maatschappelijk Hulpbetoon alleen steunde krachtens de Armenwet en daarbij geen ver schil werd gemaakt tusschen valide en niet-valide arbeiders. Dat is nu anders geworden en daarom is er te meer aan leiding, de scheiding, die Maatschappelijk Hulpbetoon zelf heeft aangebracht, zoodanig voort te zetten, dat zij, die lid zijn van een organisatie, hun verzoek om steun niet persoonlijk tot Maatschappelijk Hulpbetoon richten, maar daarvoor de bemiddeling van hun organisatie vragen. Vooral in dezen tijd pleit alles voor het nemen van dien maatregel. Men zou kunnen zeggen: er is een gemeentelijke steunverleening, waarbij in het algemeen de georganiseerden en een steun verleening bij Maatschappelijk Hulpbetoon, waarbij in het algemeen de ongeorganiseerden zijn ondergebracht. Die scheiding is er nu en spreker zou die juist zuiver willen houden, dat dus door Maatschappelijk Hulpbetoon worden gesteund en gecontroleerd de niet-georganiseerde werkloozen en dat de georganiseerden hun steun ontvangen en worden gecontroleerd via het bestuur van hun organisatie. Dit klemt te meer omdat er toch nog zijn, die zeker wel aanspraak mogen maken op het door spreker gevraagde, omdat van hen niet gezegd kan worden, dat zij door eigen schuld zijn onder gebracht bij Maatschappelijk Hulpbetoon. De bepalingen der steunregeling sluiten een aantal menschen uit, die als zijnde georganiseerd, feitelijk zouden gesteund behooren te worden door de daartoe aangewezen instantie, maar die doordat zij nog geen vol jaar lid zijn van hun organisatie nog van de gemeentelijke steunverleening zijn uitgesloten; daarbuiten heeft men menschen, die nog geen 2 jaren inwoner van Leiden zijn, maar misschien hun geheele leven elders georganiseerd zijn geweest; die komen binnen 2 jaar niet voor uitkeering van de gemeente in aanmerking, en moeten dus bij Maatschappelijk Hulpbetoon hun steun ontvangen. Dit zijn dus allen goed-georganiseerden die, aan al hun ver plichtingen voldoen, maar desondanks toch zijn ondergebracht daar, waar zij als georganiseerde arbeiders met zelfbewustzijn toch niet wenschen te zijn. Daaronder zijn er ook, die gehuwd zijn tijdens hun werkloosheid, toch geen misdaad. Die moeten, alvorens zij steun kunnen krijgen, 3 maanden in het vrije bedrijf hebben gewerkt; zij worden wel gesteund, maar via Maatschappelijk Hulpbetoon. Al deze argumenten pleiten voor voldoening aan sprekers verzoek. Het spijt spreker ten zeerste, dat Maatschappelijk Hulpbetoon met een zoo groote meerderheid afwijzend hiertegenover staatspreker zegt dit omdat hij als vrij stellig aanneemt, dat wanneer zijn motie in de Raadszitting van 25 Juli jl. zou zijn in stemming gebracht, ze zou zijn aan genomen; de heer Wilmer zag toen zwarigheden en achtte het toen beter de reeds gesloten beraadslaging te heropenen, waardoor hij bereikte, dat deze motie van spreker om prae advies in handen van het College is gesteld. De Raad stond

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 20