MAANDAG 16 APRIL 1934. 183 (Kooistra e.a.) Uitbreidingsplan. arbeiderswoningen te verkrijgen. Volgens den Wethouder zonden de woningen daardoor duurder worden en zouden zij, door de goot hoogte op 3| M. te bepalen niet slechter worden. Spreker betwijfelt dat; bij een goothoogte van 3| M. zal, rekening houdend met de- bestaande bepalingen, de plafondhoogte in de kamers 2.70 M. moeten zijn, waarvan dan ook weer 0.30 M. af moet voor den vloer van de boven verdieping. Met minder kan niet volstaan worden. De vloer van de slaapkamer komt dan 3 M. boven den beganen grond te liggen. Wanneer de dakhelling 50° bedraagt spreker heeft reeds bij een vorige gelegenheid gezegd, dat hij een dakhelling van 35° niet goedvindt zal de hoogte van de borstwering 0.50 M. zijn, hetgeen voor een slaapkamer te weinig is, aangezien het hoofdeneinde van een ledikant 1 M. hoog is en het ledikant dus ten minste 0.80 M. uit den gevel moet geplaatst worden. In sommige slaapkamers, die 2.70 x 2.50 M. zijn, zal dan geen 2-persoons ledikant geplaatst kunnen worden, want ook voor de deur moet men op 0.80 M. rekenen. Aangezien de behandeling van het uitbreidingsplan een goede gelegenheid is den bouw van goede woningen, vooral arbeiderswoningen, te verdedigen, meent spreker deze ge legenheid te moeten aangrijpen om den Raad voor te stellen, de minimum-goothoogte op 4 M. te bepalen. Spreker is het er niet mede eens, dat door de aanneming- van zijn motie de bouw van eenvoudige arbeiderswoningen met lage huurwaarde onmogelijk wordt gemaakt. Bij de uitvoering van sprekers motie zal per woning 130. meer voor het metselwerk moeten worden betaald, aangezien er 13 M2. metselwerk meer noodig is en de prijs van 1 M2. metselwerk, geheel schoon afgewerkt, op 10.kan worden geraamd. Bij dit bedrag zal misschien ook iets komen voor de binnenmuren. De meerdere kosten zullen echter niet meer dan 150.per woning bedragen. De Wethouder zegt, dat daardoor de huizen te duur zullen worden; daarom kan op sprekers motie niet worden ingegaan. Wanneer dit nu 150.zal bedragen per woning, dan zal dit per week, berekend naar een rentevoet van 5 in de huur niet meer schelen dan ƒ0.16; daardoor zal men echter 50 jaar lang betere slaapkamers krijgen. De heer Splinter vraagt, of de heer Kooistra 0.16 per week meer huur niet belangrijk vindt. Dan moet de heer Kooistra eens met de bouwvereenigingen praten; daar gaat het om verschillen van 5 cent per week. De heer Kooistra weet dat wel, maar dit kleine verschil mag toch niet de oorzaak zijn, dat men 50 jaar lang zijn hoofd stoot bij het opmaken van de bedden. Spreker kan zich voorstellen, dat men zegt: er moet vrijheid worden gelaten bij het bouwen. Nu zegt de Wethouder, dat spreker ze dwingen wil, maar spreker laat hun vrijheid van 4 tot 4| M.alleen wil hij een minimummaat bepaald zien. De heer Splinter zegt, dat met een goothoogte van 3.50 M. een goede woning gemaakt kan worden. De heer Kooistra zegt, dat dat de meening van den Wet houder is. Volgens den Wethouder is er een groot verschil tusschen het voorstel van het College en sprekers motie; spreker ontkent dat; 50 cM. is niet zoo'n groot verschil. Dat is dus best te doen. Spreker laat iederen aannemer de vrijheid om van 4 tot 4| M. te gaan; een minimummaat van 4 M. acht spreker noodzakelijk ter verbetering van de slaapkamers. Daarom kan spreker zijn voorstel niet intrekken. Spreker hoopt, dat de Raad zal inzien, dat het niet aangaat terwille van dit geringe prijsverschil den bewoners 50 jaar lang dit ongerief te bezorgen. Spreker wil niet zeggen, dat indien men op het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal ingaan, dit een dom besluit zal zijn, maar het zal wel een onaangenaam besluit wezen, en een ongerief voor de be woners worden. De heer Schüller wenscht in de allereerste plaats klaarheid te brengen in het verschil van meening, dat tusschen den heer Groeneveld en den Wethouder bestaat omtrent het ter visie leggen van een bepaalden staat. In de Commissie vergadering deelde de Wethouder mede, dat hij de grootte van de gevelhoogte met den heer Wilbrink had besproken en laatstgenoemde van oordeel was, dat de kwestie van de goothoogte van 5 M. nu voldoende was opgelost. Spreker wenscht er in het geheel geen aanmerking op te maken, dat een Wethouder tracht met Raadsleden, die een voorstel hebben gedaan, tot overeenstemming te komen, voordat het voorste] in den Raad wordt behandeld, maar hij heeft in de Commissievergadering gezegd, dat de Wethouder dezelfde Uitbreidingsplan. houding had moeten aannemen tegenover sprekers partij - genooten, die voorstellen hadden ingediend en dat, nu dit niet was geschied, het minste, dat de Wethouder kon doen, was: den staat betreffende het Kooikwartier, dien de Wet houder aan spreker in de Commissie voorlegde, bij de andere stukken in de Leeskamer ter visie te leggen voor de leden. Spreker heeft van den Wethouder de toezegging ontvangen, dat hij het zou doen. Het is den Wethouder bekend, dat het van de leden der sociaal-democratische Raadsfractie de gewoonte is over zaken, die in de Commissie behandeld zullen worden, overleg te plegen, hetzij met het dagelijksch bestuur der fractie, hetzij met de fractie in haar geheel, ten einde na ontvangen voor lichting van het lid der betrokken Commissie in gemeen schappelijk overleg te bepalen, welke houding de fractie ten aanzien van een bepaalde zaak zal aannemen of in welke richting zij die zaak gestuurd wenscht te zien. Voordat de in het Ingekomen Stuk No. 78 behandelde voorstellen in de Commissie ter sprake kwamen, heeft spreker daaromtrent met zijn fractie overleg gepleegd en later heeft hij van de behandeling bij de Commissie aan zijn fractie rapport uitgebracht, waarbij hij de door den Wethouder gedane toezegging heeft vermeld. De heer Groeneveld vond den staat niet bij de stukken in de Leeskamer en vroeg daarom aan spreker, of deze hem voor den gek had gehouden of wel zelf door den Wethouder voor den gek gehouden was. Spreker heeft toen verklaard te vertrouwen, dat de Wethouder zijn toezeggingen handhaaft. De Wethouder huiverde aanvankelijk er wel voor, den staat van het Kooikwartier over te leggen, want hij was ook niet bij de stukken, die de leden der Commissie ter beoor deeling ontvingen. Tijdens de behandeling van de zaak in de Commissie kwam de hoofdambtenaar den Hartigh ter vergadering. Hij deed enkele grepen uit de staten, die hij bij zich had en daardoor vernam spreker, dat er een staat bestond van de lengte van de bouwblokken in het Kooi kwartier^ Spreker heeft toen daarop geattendeerdaanvanke lijk maakte de Wethouder, zooals reeds gezegd, daartegen bezwaar spreker gevoelde dat zeer goed aan omdat bleek, dat in de Kooi, waar arbeiderswoningen staan, korter straten waren voorgeschreven; de Wethouder vond het niet aangenaam dat in de Leeskamer ter visie te leggen, voor de Raadsleden. Spreker houdt echter vol, dat de Wethouder hem deze toezegging gedaan heeft. De heer Splinter zegt, dat het niet over dien staat ging. Spreker was toen van meening, dat bedoeld was de staat van de lengten der ontworpen bouwblokken in het uit breidingsplan. Het was sprekers bedoeling dan ook niet om het staatje betreffende het Kooikwartier over te leggen; dat was absoluut niet noodig, daar ieder kan weten hoe lang de straten in het Kooikwartier zijn. De heer Sehüller zegt, dat men na deze interruptie van den Wethouder heel gauw uitgesproken is, want nu gaat hij langs sprekers betoog heen praten. Wanneer men nu zoo juist hoort van den Wethouder, die het toch moet weten, dat de Parkstraat tusschen Medusastraat en Atjehstraat 185 M. lang is en die Wethouder weet zelf nog niet, dat die straat nog doorsneden wordt door de Javastraat en ook door een poort tusschen de 2 bouwblokken, welke waarde moet men dan hechten aan een mededeeling van den Wethouder, dat ieder kan weten hoe lang die straten in de Kooi zijn. Na deze korte inleiding komt spreker tot hetgeen over zijn voorstellen in den Raad gezegd is. De Voorzitter doet, wanneer dit nog maar een korte in leiding was, dan een beroep op den heer Schüller om zich eenigermate in te spannen zich nog meer te bekorten. Anders vreest spreker, dat de Raad dezen avond nog niet door de agenda heen komt. De heer Schüller begrijpt zeer goed, dat de rechterzijde, die haar wenschen in vervulling heeft zien gaan, geen behoefte meer heeft om lang over het uitbreidingsplan en alles wat daaraan vastzit te spreken; toen zij nog niet tevreden was, heeft zij in de Raadszitting van 6 November j.l. ook het hare daarvan gezegd; dat was volkomen haar recht. Zoolang er nog een deel van den Raad is, dat meent dat er in dit uit breidingsplan nog zaken te bespreken zijn, die groote en ver strekkende gevolgen hebben, moet het College zeker den Raad gelegenheid geven deze zaak rustig en grondig te bespreken. Spreker weet wel hoeveel werk er mede gemoeid was deze zaak voor te bereiden, maar dan mag het College toch zeker niet van den Raad verlangen, dat hij in een enkel oogenblik, b.v. in een paar uur, deze zaak maar eens even (8011111101" e.a.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 17