180 MAANDAG 16 APRIL 1934. Uitbreidingsplan. (Schüller.) vertegenwoordigers van het Ned. Instituut voor Volkshuis vesting en Stedebouw, de Vereeniging van Nederlandse] ie Gemeenten, den Nationalen Woningraad en den Ned. Bond van Huis- en Grondeigenaren en Bouwondernemers, en is opge nomen in het adres, dat op 17 Juli 1933 namens het bestuur van het Ned. Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw aan den Minister van Sociale Zaken is gezonden: „Het ligt verder eenigszins voor de hand, dat men, zoekend naar middelen om het huurpeil te drukken, ook aan ver mindering van het woningpeil denkt. Toch moet dit met kracht worden afgewezen, omdat de gevolgen van een dergelijken crisismaatregel zich verder uitstrekken dan de crisis zelf." Ook de Commissie, ingesteld door Burgemeester en Wet houders van Amsterdam om de vraag te onderzoeken en zoo mogelijk te beantwoorden, of hoogbouw in het belang der volkshuisvesting is en de stichting van goede woningen beneden den huurprijs van 6.per week bevorderen kan, zegt „Laten de bouwverordening en het uitbreidingsplan b.v. een bebouwing met vele woningen boven elkaar toe, dan zal degene, die den grond begeert om daarop eengezinshuizen te zetten, denzelfden prijs moeten betalen als de bouw ondernemer, die den grond zoo intensief mogelijk bebouwt." Op een andere plaats in dat rapport staat vermeld bij een berekening bij een prijs van ƒ6.van den ruwen grond: „De eigenaar van den ruwen grond zal evenwel, wanneer daarop hooge bebouwing is toegelaten, niet langer tevreden zijn met een prijs van 6.per M2. Bewust van zijn sterke positie als monopolist zal de grondeigenaar de extra-winst voor zich opeiscben en zijn verkoopprijs verhoogen." Bovendien zijn aan het wonen in beneden- en boven woningen vele ongerieven verbonden, zoo b.v. ten aanzien van het slapen overdag van iemand, die in het continu bedrijf werkt. Is de slaapkamer aan de straatzijde ontworpen, dan kan de man door de drukte op straat niet behoorlijk zijn rust krijgen; is de slaapkamer aan de achterzijde ont worpen, dan ligt ze vrijwel altijd vlak onder de keuken van de bovenwoning; waar de vrouw vrijwel den geheelen dag in de keuken moet werken, is het voor den benedenbewoner vrijwel onmogelijk behoorlijk rust te genieten. De bezwaren van de slaapkamers van woningen met een goothoogte van 3.50 M. heeft men bij de slaapkamers van bovenwoningen in nog erger mateheeft men bij de eerstbedoelde slaapkamers een verlies van 1.50 M. vloeroppervlakte doordat de borst wering zoo gering is, bij de laatstbedoelde heeft men in den regel in het geheel geen borstwering, waardoor nog meer dan 1.50 M. -vloeroppervlakte verloren gaat, zonder zich te stooten aan de kapspanten of gordingen. Slaapkamerplafonds van 1 M. breed zijn geen zeldzaamheden. In de zomermaanden is het onmogelijk in een dergelijke slaapkamer behoorlijk te slapen door de warmtemen kan alleen eenige verluchting krijgen door ramen en deuren tegen elkaar open te zetten, ook gedurende den nacht. Dergelijke wanverhoudingen zijn voor elk raadslid in iedere arbeiderswijk te constateeren. Door sprekers voorstel en dat van den heer Kooistra aan te nemen, werken de Raadsleden mede om daarin een bescheiden verbetering te brengenmen bevordert daardoor het gezonder en frisscher wonen; de bouwkosten stijgen daardoor niet. De bestrijding van het voorstel-Kooistra mist ten eenen- male grond; immers het College bestrijdt dit hiermede, dat in de practijk is gebleken dat in bepaalde gevallen, ter ver krijging van zoo goedkoop mogelijke woningen de bouw van woningen met 3.50 M. goothoogte gewenscht wordt, maar het zegt daarnaast, dat in de practijk dikwijls behoefte gevoeld wordt aan het uitbouwen van slaapkamers in de kap en aan het daarvoor hooger optrekken van den achter gevel dan de goothoogte aan de voorzijde. De goothoogte 0.50 M. hooger te maken, zou het streven naar het stichten van eenvoudige doch voldoende arbeiderswoningen met de minst mogelijke kosten belemmeren, maar een verhooging van de goothoogte met 2.50 M. van achterzijde en zijgevels wordt goedgepraat met het argument, dat in de practijk daaraan dikwijls behoefte is gevoeld. Inderdaad zijn ook in de practijk maar al te vaak de slaapkamers der arbeiders woningen onvoldoende gebleken; vandaar ook het onjuiste standpunt van het College om deze wanverhouding nog sterker te maken door een goothoogte toe te staan van 3.50 M. en de woningen met 5 M. goothoogte niet in mindering te willen brengen van de beneden- en bovenwoningen. Als het Burgemeester en Wethouders ernst is met het werken in het belang der volkshuisvesting, dan zullen zij het bouwen van een gedeelte met plat dak niet toestaan. De ervaring zal het College toch wel geleerd hebben, dat al moge het platte dak in den beteren bouw voldoen, bij den bouw van arbeiderswoningen niet zooveel kosten aan de Uitbreidingsplan. (Scliiillcr e.a.) platte daken kunnen besteed worden als voor een goede en gezonde woning vereischt is. Mede uit een aesthetisch oogpunt is deze bouwwijze bij arbeiderswoningen niet aan te bevelen. Daarom heeft spreker voorgesteld, den uitbouw voor slaap kamers in de kap wel toe te staan, doch niet met een gedeelte plat dak, maar wel met de geheele achterzijde afgedekt door een dak met een helling van 35°. Spreker vertrouwt, dat de Raad na deze verdediging van sprekers voorstellen tot de overtuiging zal zijn gekomen, dat de Raad in het waarachtig belang der gemeente, der volks huisvesting en in het bijzonder van den arbeiderswoningbouw handelt met deze voorstellen aan te nemen. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8J uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 16 April 1934, des avonds 8J uur. Ook thans zijn alle leden aanwezig. Voortgezet wordt de behandeling van punt 25. De heer Groeneveld zegt, dat bij het uitbreidingsplan zeer lange straten zijn geprojecteerd, veel langer dan totnutoe gewoonte was; het College adviseert nu sprekers motie niet aan te nemen, omdat dan de kosten van het bouwrijp maken grooter worden en ook, omdat het College de bevoegdheid heeft, meer zijstraten te doen aanleggen. Dat laatste acht spreker juist geheel verkeerd; dan denkt men dat men volgens de kaart van het uitbreidingsplan bouwgrond koopt, terwijl het College later voorschrijft, dat meer straten aangelegd moeten worden; daarop heeft men niet kunnen rekenen omdat het uitbreidingsplan dat niet aangaf. Verandering later daarvan is geheel verkeerd en nadeelig voor den kooper von bouwgrond; dan wordt die bedrogen. Ook acht het College langere straten niet noodig omdat het verkeer zich voor namelijk richt naar centrale punten of zich beweegt tusschen de verschillende stadswijken onderling en omdat het verkeer binnen een bepaalde wijk niet belangrijk is te achten. Die veronderstelling is blijkbaar opgemaakt door iemand aan zijn schrijftafel op zijn bureau, in het centrum, die enkele keeren per jaar wel eens naar die wijken gaat; nu verbeeldt hij zich, dat dat toch eigenlijk het verkeer is. Dat is toch in strijd met de realiteit. In bepaalde stadswijken wonen vele gezinnen, die tot één familie behooren, bij elkaar. Zij hebben elkaar telkens noodig en tusschen hen bestaat dan ook een druk verkeer. Allerlei leveranciers hebben eveneens belang bij een behoorlijk aantal verbindingen door dwarsstraten. Het verkeer tusschen de straten van één en dezelfde wijk is drukker dan het verkeer tusschen de wijken onderling of tusschen een wijk en het centrum van de stad. Wie in het Ingekomen Stuk heeft geschreven, dat het verkeer binnen een bepaalde wijk onbe langrijk is te achten, weet niets van de werkelijkheid af. Afgezien daarvan wordt thans een nieuwe koers ingeslagen, terwijl voor het loslaten van het beproefde systeem, dat bij den aanleg van woonwijken de laatste 10, 20 jaar is gevolgd en waarmede men tevreden kan zijn, geen enkel argument wordt aangevoerd. Zelfs in de binnenstad met haar nauwe straten zijn geen straten van meer dan 100 M. zonder eenige onderbreking. De lange straten werden zonder meer op het uitbreidings plan geprojecteerd en eerst thans, nu de Raad aandringt op mededeeling van de argumenten, wordt gezegd, dat sprekers voorstel niet goed uitvoerbaar is, aangezien daarvoor het uitbreidingsplan zou gewijzigd moeten worden. Dat kan spreker niet helpen. Toen het uitbreidingsplan in den Raad aan de orde was, heeft spreker voldoende critiek er op ge oefend, dat de behandeling er van slechts twee dagen vóór het verstrijken van den wettelijken termijn kon plaats hebben. Bij een behoorlijke behandeling van het uitbreidingsplan had dit tevoren kunnen zijn ingediend, maar het is niet sprekers schuld, dat het uitbreidingsplan te laat in den Raad is gekomen en dat de Raad daarvoor niet behoorlijk den tijd heeft gekregen om voorstellen in te dienen; daardoor was het absoluut onmogelijk om amendementen in te dienen, die nog konden worden uitgevoerd. Verder lag bij de stukken in de Leeskamer een staat van straten uit het nieuwe uitbreidingsplan met de lengte van die straten er bij, waaruit blijkt dat spreker wel juist is, dat die straten veel langer zijn dan totnutoe gewoonte was. Spreker heeft echter van den heer Schüller vernomen, dat er in de Commissie van Fabricage nog een andere staat was van de straten in het Kooikwartier, met de maten, waaruit

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 14