50 genoemde begin- en eindpunten zullen onderhouden. Het tarief zal bedragen 0,10 per rit per persoon, zonder reductie- mogelijkheid. Aangezien door de mindere frequentie van de ritten en de geringere capaciteit van de te gebruiken bussen wellicht niet voldoende in de verkeersbelioefte zal worden voorzien, is door de Eltax-onderneming tevens vergunning gevraagd voor enkele standplaatsen voor kleine taxi's (eveneens met 10 cents tarief) aan of nabij de routes van de autobuslijnen. De aanvraagster heeft verzocht deze ver gunning te verkrijgen zonder verplichting tot betaling van recognitie. Verder vraagt zij geenerlei subsidie uit de ge meentekas, zooals tot nog toe de N.V. Leidsche Auto-Boxen- Garage genoot. Wij zijn van meening, dat op deze aanvrage, waardoor het voortbestaan van de beide busverbindingen voorloopig wordt verzekerd, dient te worden ingegaan en wij stellen ons derhalve voor de daarvoor vereischte vergunningen krachtens art. 33 ter van de verordening op het Bijden, voor het exploi- teeren van de autobusdiensten, en art. 22 lid 1 onder a der verordening op de Straatpolitie, voor het innemen van standplaats met taxi-automobielen, te verleenen onder de daarbij te stellen voorwaarden. Het is de bedoeling, zoowel van ons College als van de N.V. Eltax, dat deze vergunningen voorloopig voor een jaar worden verleend. Wat betreft het verzoek, om vrijgesteld te worden van de verschuldigde recognitie, merken wij op, dat de recognitie- verordening de mogelijkheid van ontheffing van deze betaling niet kent. Waar intusschen de instandhouding van de onder havige verkeersverbindingen mede in het belang van de ge meente is te achten en overigens daarvoor van de gemeente geen financieele medewerking wordt gevraagd, zijn wij van meening, dat er alle aanleiding bestaat aan het verzoek tegemoet te komen in dezen vorm, dat jaarlijks een bedrag ten beloope van de bedoelde recognities uit de gemeentekas aan de Eltax-onderneming wordt uitgekeerd. Deze uitkeering dient uiteraard slechts die standplaatsen te betreffen, welke rechtstreeks verband houden met de autobuslijnen, n.l. vijf (Koninginnelaan, Boisotkade bij de Doezastraat, Noord- eindsplein, Driftstraat en Havenplein), waar in totaal ten hoogste 13 taxi-automobielen zullen kunnen worden ge- stationneerd en waarvoor de recognities derhalve zullen bedragen 130.per jaar. Wij mogen aan het bovenstaande nog toevoegen, dat ver schillende andere aanvragen om vergunning voor het innemen van standplaatsen met taxi-automobielen bij ons College in overweging zijn. Wij zijn voornemens binnenkort dien aangaande een beslissing te nemen in dier voege, dat een aantal standplaatsen, niet gelegen aan of nabij de routes der autobuslijnen, beschikbaar zal worden gesteld. Ten slotte zij volledigheidshalve nog medegedeeld, dat kort na de ontvangst van het verzoek der Eltax-onderneming een schrijven van de N.V. Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg maatschappij bij ons inkwam, eveneens met betrekking tot de exploitatie van autobusdiensten. Genoemde maatschappij betoogde daarin, zooals men in de Leeskamer kan lezen, dat de bestaande buslijnen een zoo groot jaarlijksch verlies opleveren, dat handhaving daarvan h. i. uitgesloten moest worden geacht; wel zou zij bereid zijn bij wijze van proef een autobusverbinding te exploiteeren als voedingslijn voor haar tramlijnen, n.l. van het Kooipark naar de Korevaar- straat en eventueel verder naar Tuinstadwijk, indien de gemeente eene belangrijke bijdrage in het te verwachten verlies zou verleenen. Wij hebben gemeend, mede gelet op het verzoek der Eltax-onderneming, op dit voor de gemeente bezwarende voorstel niet te moeten ingaan. In verband met het bovenstaande geven wij Uw Ver gadering, met verwijzing overigens naar de in de Leeskamer neergelegde stukken, in overweging te besluiten: a. aan de N.V. Eltax, alhier, tot wederopzegging jaarlijks uit de gemeentekas uit te keeren een bedrag van ten hoogste 130.— b. ter financieele regeling van deze uitgave over het jaar 1934 vast te stellen den overgelegden begrootingsstaat. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 78. Leiden, 9 April 1934. Bij de behandeling in de Baadsvergadering van 6 November 1933 van ons voorstel inzake vaststelling van een plan van uitbreiding voor deze gemeente (Ingek. Stukken N°. 216 en 224 van 1933) werden eenige voorstellen en moties in handen van ons College gesteld om praeadvies. Dienaangaande mogen wij thans het volgende opmerken. I. Voorstel van de Jieeren WilbrinkHuurman en Manders, luidende ,,Ondergeteekende stelt den Baad voor de navolgende wijziging aan te brengen in de voorstellen van Burgemeester en Wethouders betreffende de arbeiders- en kleine midden standswoningen en deze als volgt te lezen: De goothoogte wordt bepaald op 3,50 M.5 M. en de dakhellingen zullen kunnen varieeren van 50°35° naar ge lang van de goothoogte der te bouwen perceelen." De groep der arbeiders- en kleine middenstandswoningen bestaat thans uit de drie volgende categoriëen: 1°. beneden- en bovenwoningen of eengezinswoningen (±36%), 2°. eengezinswoningen met een goothoogte van 6 M. (±25 3°. eengezinswoningen met een goothoogte van 3,50 4,50 M. en een dakhelling van 50° (i 39 De percentages zijn berekend naar de totale voorgevel lengte der woningen, waarbij derhalve ten aanzien van de boven- en benedenwoningen steeds een dubbele voorgevel lengte is aangehouden. Het onderhavige voorstel heeft betrekking op de derde categorie; het strekt, om de voorgeschreven goothoogte ter keuze van de bouwers te laten varieeren van 3,50 tot 5 M. en daarbij een dakhelling voor te schrijven, wisselend van 50° tot 35°, naar gelang van de goothoogte, derhalve een lagere kap, naarmate het gebouw hooger wordt opgetrokken. Tegen dit laatste bestaat naar onze meening overwegend bezwaar. Wisselende goothoogten in dezelfde straat, mits de verschillen niet al te groot zijn (bijv. zich bewegen tusschen 3,50 en 4,50 M.) behoeven uit architectonisch oogpunt geen bezwaar op te leveren, indien althans de dakhelling overal gelijk is. Laat men dezen eisch los, dan ontstaat een onregel matige bebouwing, welke het stadsbeeld ten zeerste zal schaden. De hierbij overgelegde teekening, gemerkt A, geeft hiervan een beeld. Het is duidelijk, dat dit bezwaar meer zal klemmen, naar mate er meer verschillende dak hellingen in een straat voorkomen. Indien men daartegen zou willen optreden door toe passing van art. 6 der bebouwingsvoorschriften, bepalende, dat het bouwen zoodanig moet geschieden, dat een, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders, bevredigende aan sluiting aan de bestaande bebouwing wordt verkregen, dan zou het voorstel vrijwel geheel illusoir worden gemaakt, aangezien alsdan practisch het eerst gebouwde huis in een straat de dakhelling en daarmede ook de goothoogte voor de verdere bebouwing aldaar zou vastleggen en van soepelheid te dien opzichte niet veel meer zou overblijven. Naar onze meening dient het stelsel, dat bij de bebouwings voorschriften voor elke straat afzonderlijk een bepaalde dakhelling wordt voorgeschreven, te worden gehandhaafd, behoudens de reeds thans bestaande ontheffingsmogelijkheid (art. 4 lid 2) voor bijzondere gevallen. Intusschen zou o.i. aan den wensch der voorstellers, om nog iets meer variatie in de goothoogte mogelijk te maken, wel kunnen worden tegemoet gekomen door ook het bouwen van huizen met een goothoogte van 5 M. en een dakhelling van 35° mogelijk te maken, doch dan als afzonderlijke cate gorie woningen. Ook voor deze nieuwe categorie dienen dan in de bij de bebouwings-v oorschriften behoorende tabellen de straten bepaaldelijk te worden aangewezen. Als zoodanig kunnen naar onze meening in aanmerking komen straten met een breedte tusschen de voorgevelrooilijnen (dus met inbegrip van eventueele voortuinen) van 12 M. of meer en straten, waaraan slechts aan één zijde kan worden gebouwd. Daarvan uitgaande, verkrijgt men een gevellengte voor deze nieuwe categorie van 14 van de totale gevellengte der arbeiders- en kleine middenstandswoningen. De hiervoor noodige wijzigingen in de voren bedoelde tabellen zijn op den overgelegden staat, gemerkt B, aangeduid; daarbij is tevens voorzien in een wijziging ten aanzien van drie smallere straten, waarin thans eengezinswoningen met een goothoogte van 3,504,50 M. worden voorgesteld. Na het aanbrengen van deze wijzigingen zal voor laatst bedoelde categorie nog 25 van het totaal der vier cate goriëen arbeiders- en kleine middenstandswoningen over blijven. Met de Commissie van Fabricage zijn wij van oordeel, dat hiermede wel kan worden volstaan, doch dat dit percen tage niet voor verdere verlaging vatbaar is. Eén lid der ge noemde commissie heeft weliswaar geen bezwaar tegen het opnemen van de categorie woningen met goothoogte van 5 M. en dakhelling van 35°, doch acht het niet juist ten be hoeve daarvan het percentage eengezinswoningen met goot hoogte van 3,504,50 M. te verlagen; z.i. zou eerder de categorie boven- en benedenwoningen voor vermindering in aanmerking komen. Wij kunnen ons hiermede niet ver eenigen en zijn van meening, dat de boven aangegeven groepeering de voorkeur verdient.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 7