48 bestaan en geven wij, zooals wij overigens reeds in de Me morie van Antwoord betreffende de gemeentebegrooting voor 1934 in het vooruitzicht stelden, zulks in overeenstemming met het gevoelen van de Commissie voor den Markt- en Havendienst, Uwe Vergadering in overweging tot opheffing van het gilde, met ingang van een nader door ons College te bepalen dag, over te gaan. Door de opheffing, op de wijze als wij ons die hebben gedacht, zal de gemeente niet alleen een voordeel verkrijgen van ƒ2.100.'s jaars, dat in de toekomst nog tot rond 4.000.per jaar zal stijgen, doch bovendien zal de dienst aan de Waag en op de markten daardoor op meer moderne en daarmede op meer econo mische leest kunnen worden geschoeid. Hoewel de gemeente tegenover het gilde en tegenover zijn individueele leden bij de opheffing rechtens tot geen enkele verplichting van financiëelen aard is gehouden, zijn wij met de Commissie voor den Markt- en Havendienst van meening, dat het uit een oogpunt van billijkheid aanbeveling verdient, dat de vier thans nog in functie zijnde leden van het gilde, die allen trouwens reeds een zeer gevorderden leeftijd hebben bereikt, niet zonder meer aan hun lot worden overgelaten. Wij kunnen ons dan ook geheel vereenigen met het voorstel dier Commissie, om de leden van het gilde, voorzoover zij door den Directeur van den Markt- en Havendienst voor den hun op te dragen arbeid nog geschikt worden geacht, tegen een loon van 8.per week op arbeidsovereenkomst in dienst der gemeente te nemen en om hun, zoolang zij in dienst der gemeente zijn, boven dit loon een vergoeding van 16.per week toe te kennen wegens derving van inkomsten, die zij als lid van het gilde genoten. Bij hun ontslag uit den gemeentedienst, resp. bij de opheffing van het gilde ware hun voorts voor hun leven een officieus ouderdomspensioen van 7.per week te verleenen. In de verdere behoefte aan personeel zal de Directeur van den Markt- en Havendienst behooren te voorzien door in dienstneming van personen op arbeidsovereenkomst tegen nader door ons College vast te stellen loonen. Met de opheffing van het gilde dient uiteraard gepaard te gaan intrekking van de verordening van 20 Juni 1863 (Gemeenteblad Ho. 12), houdende Beglement voor de waag- werkers binnen de gemeente Leiden, met het daarbij be- hoorende Tarief, zooals dit sedert is gewijzigd, alsmede van eenige andere op het gilde betrekking hebbende Raads besluiten, welke in conclusie II van ons voorstel sub b, c en d zijn vermeld. Ten slotte behoeft de verordening, regelende de heffing van weegloonen en plaatsgelden aan de Gemeentewaag en van weegloonen aan de Vette Varkensmarkt te Leiden, in verband met de opheffing van het gilde nog wijziging. Volgens artikel 1 dezer verordening is voor het gebruik van de weeg toestellen voor het wegen van kaas een weegloon van 0.15 per 100 K.G. verschuldigd; naast dit weegloon moet echter door de aanvoerders van kaas aan de waagwerkers nog een werkloon van 0.10 worden betaald. Hu voortaan de waagwerkers hun arbeid in dienst der gemeente zullen verrichten, is het rationeel, dat dit werkloon in het weegloon wordt opgenomen en dat dit laatste dus op 0.25 per 100 K.G. wordt vastgesteld. Daartoe strekt ar tikel I van de onder conclusie III vermelde concept-ver- ordening; de in art. II dier verordening voorgestelde wijziging houdt verband met de vernummering van de artikelen der Gemeentewet. De Commissie van Financiën kan zich met deze wijziging van de heffingsverordening vereenigen. Op grond van het bovenstaande en overigens onder ver wijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken geven wij alsnu Uwe Vergadering in overweging: I. a. met ingang van een nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen dag over te gaan tot opheffing van het gilde der waagwerkers; b. den Directeur van den Markt- en Havendienst te machtigen de onmiddellijk vóór de sub. a bedoelde op heffing nog in dienst zijnde leden van het gilde, voorzoover zij daartoe door hem geschikt worden geacht, als waag- werker op arbeidsovereenkomst in dienst der gemeente te nemen tegen een loon van 8.per week en aan de aldus in dienst der gemeente genomen waagwerkers, zoolang hun dienstbetrekking bij de gemeente duurt, bovendien een vergoeding van 16.per week toe te kennen als schadeloos stelling voor de derving van inkomsten, die zij als lid van het gilde genoten; c. aan de leden van het gilde, voorzoover zij niet in den sub b bedoelden dienst der gemeente overgaan, met ingang van den dag van opheffing van het gilde, en overigens met ingang van den dag van hun ontslag uit den dienst der gemeente, als bedoeld sub b, voor hun leven een gratificatie van 7.per week toe te kennen; d. den Directeur van den Markt- en Havendienst te machtigen in de verdere behoefte aan waagpersoneel te voorzien door het op arbeidsovereenkomst in dienst nemen van personen tegen nader door Burgemeester en Wethouders vast te stellen loonen; II. over te gaan, met ingang van den sub. la bedoelden dag, tot intrekking van: a. de verordening van den 20sten Juni 1863 (Gemeente blad Ho. 12), houdende Beglement voor de waagwerkers binnen de gemeente Leiden, alsmede van het daarbij be- hoorend „Tarief voor het loon der waagwerkers", zooals dit sedert is gewijzigd; b. het Raadsbesluit van 18 Mei 1905, gewijzigd bij dat van 15 Hovember 1920, houdende vaststelling van het bedrag per varken, dat aan de waagwerkers van gemeente wege wordt betaald voor hunne hulp bij het wegen op de vette varkensmarkt c. het Raadsbesluit, gewijzigd bij dat van 5 Juli 1920, tot toekenning van een jaarlijksche toelage aan het gilde der waagwerkers voor de werkzaamheden, die zij ten be hoeve van de gemeente in de Waag verrichten; d. het Raadsbesluit van 1 December 1930, bepalende dat in het vervolg ook op de Veemarkt de werkloonen van de waagwerkers voor het aanbrengen naar en wegbrengen uit de Waag van varkens en biggen door de gemeente zullen worden betaald. III. over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordening VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 27 Juli 1916 Gemeenteblad No. 15), regelende de heffing van weeg loonen en plaatsgelden aan de Gemeentewaag en van weegloonen aan de Vette Varkensmarkt te Leiden, laatstelijk gewijzigd bij ver ordening van 1 December 1930 Gemeenteblad No. 23). Artikel I. In artikel 1 van bovengenoemde verordening wordt in plaats van: „Voor kaas per 100 K.Gƒ0,15" gelezen: „Voor kaas per 100 K.Gƒ0,25." Art. II. In artikel 4bis wordt in plaats van „265b en 265c" gelezen: „299 en 300". Art. III. Deze verordening treedt in werking op den eersten dag- der maand, volgende op die, waarin het bericht der Konink lijke goedkeuring bij het Gemeentebestuur is ingekomen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. H°. 74. Leiden, 7 April 1934. Met ingang van 1 Januari j.l. zijn bij Koninklijk besluit van 30 December 1933, S. 783, nieuwe regelen vastgesteld o. m. ten aanzien van de salariëering van het 1 eeraren- personeel aan de Rijks hoogere burgerscholen en de Rijks kweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen. De daarbij aangebrachte veranderingen komen in hoofd zaak neer op de volgende: a. de bestaande crisiskorting is vervallen; b. de bezoldigingsregelingen zijn herzien in dier voege, dat: 1°. alle salarissen met 10 zijn verminderd; 2°. een extra-ongehuwden aftrek is ingevoerd, zóódat een ongehuwde uitgezonderd de in gezinsverband levende eenige kostwinner nimmer meer ontvangt dan 90 van de maximum wedde aan het ambt verbonden; 3°. het maximum van den kinderbijslag, ad 240. per kind behoudens een garantiebepaling voor met name genoemde gevallen met 10 is verminderd; c. eene verdere tijdelijke verlaging van l1/2 is ingevoerd, zulks in verband met het voornemen van de Regeering, om het pensioenverhaal voor eigenpensioen van 3 te brengen op 41/2 Aangezien de Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen ook thans het verleenen van Rijkssubsidie voor het Gymnasium en de beide gemeentelijke hoogere burger scholen afhankelijk stelt van het overnemen van de nieuwe Rijkssalarisregeling voor het leerarenpersoneel verbonden aan die inrichtingen van onderwijs en niet-overneming van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 5