36 een gedeelte van de zgn. stadslijn. Zulks komt tot uiting in het voorgestelde art. 74, hetwelk correspondeert met art. 61 (oud). Overigens is, wat de onderhavige afdeeling aangaat, overleg gepleegd met de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg-Maat schappij, waarbij gebleken is, dat harerzijds tegen de ont worpen wijzigingen van de bestaande bepalingen geen be zwaar bestaat. Abt. 75 zie art. 35 (oud) en art. 36 (oud) sub b. Art. 35 (oud) is aldus gewijzigd, dat in plaats van den eisch van aanstelling als wagenbestuurder is gekomen die van aanwijzing voor het besturen van een tramwagen. Het komt n.l. in de practijk wel voor, dat ander personeel dan de eigenlijke wagenbestuurders een tramwagen moeten be sturen. In verband hiermede dient art. 36 sub b. (oud) te vervallen. Abt. 76 zie art. 39 (oud). Nagenoeg ongewijzigd overgenomen; de wijziging is van ondergeschikt belang. Abt. 77 zie artt. 38, 41 en 47 (oud). Art. 41 (oud) bepaalt de maximum-snelheid voor tram wagens op 300 M. per minuut, derhalve 18 K.M. per uur. Dit is in het ontworpen art. 77 lid 1 gebracht op 20 K.M. per uur, zulks in verband met de ingevolge het Tramweg- reglement geldende maximum-snelheid. In art. 77 lid 2 wordt de verplichting tot het verminderen van de snelheid van tramwagens geregeld, waarbij de be paling van art. 41 (oud) is gevoegd; echter is de omschrijving iets ruimer geredigeerd. In verband hiermede kunnen o. i. art. 38 (oud) houdende verplichting tot vermindering van de snelheid of stoppen, als de baan niet vrij is en art. 47 (oud) idem bij het onrustig worden van paarden of vee als overbodig vervallen. Abt. 78 zie art. 40 (oud). De verplichting tot het geven van een geluidsein, tot dusverre neergelegd in art. 40 (oud), is thans o. i. te ruim. Van het sub a. bepaalde kan naar het gevoelen van de meerder heid onzer commissie vervallen ,,bij het naderen van elke dwarsstraat of brug". De verplichting toch om bij elke dwars straat of brug te bellen is practisch niet wel uitvoerbaar en meestentijds niet noodig; in de gevallen, dat het bellen wel vereischt is, voorziet het bepaalde onder b. Bovendien acht de meerderheid het niet gewenscht onnoodig bellen te be vorderen en daardoor weer vermeerdering van het rumoer op straat in de hand te werken. Daartegenover meent de minderheid onzer commissie, dat het bellen bij dwarsstraten dikwijls beslist noodzakelijk is bijv. op de Hoogewoerd en mitsdien de verplichting daartoe uitdrukkelijk in de verordening dient voor te komen. Het in art. 40 (oud) onder b. bepaalde kan, als zijnde over bodig naast het sub c. (in art. 78 nieuw sub b.) voor- geschrevene, vervallen. Abt. 79 zie art. 42 (oud). De bepaling van art. 42 (oud) is overgenomen; de redactie is in overeenstemming gebracht met het nieuw voorgestelde art. 23, terwijl naast het verminderen van de snelheid, het stoppen en het doorrijden is vermeld het achteruit rijden. Abt. 80 zie art. 43 (oud). Vanwege de Maatschappij werd bezwaar geopperd tegen het toelaten van achteruit rijden alleen als rangeermanoeuvre. Inderdaad is dit te beperkt en behoeft tegen het achter uit rijden geen bezwaar te bestaan, indien de noodige veilig heidsmaatregelen in acht worden genomen. Daarom ware het o. i. beter de bepaling van art. 43 (oud) op dit punt te vervangen door een algemeen verbod te rijden op zoodanige wijze en met zoodanige snelheid, dat de vrijheid of de veilig heid van het verkeer wordt belemmerd of in gevaar gebracht. De redactie sluit aldus aan bij het nieuw voorgestelde art. 53 en bij art. 22 der Motor- en Bijwielwet. Abt. 81 zie art. 45 (oud). De tijd, dat met ontstoken lantaarns moet worden ge reden, is in overeenstemming gebracht met het dienaan gaande bepaalde in het Tramwegreglement en het Motor en Rijwielreglement. De verdere wijzigingen van art. 45 (oud) behoeven geen nadere toelichting. Abt. 82 zie art. 46 (oud). Het sub a. in art. 46 (oud) bepaalde is o. i. overbodig, daar de verplichting tot nummering van de tramwagens reeds uit anderen hoofde vaststaat. Abt. 83 zie art. 48 (oud). Het onder b. in art. 48 (oud) bepaalde kan o. i. vervallen, aangezien in de instructie der tramweg-maatschappij dit punt reeds streng is geregeld. De bepaling sub c. (nieuw: sub b.) is aangevuld met „gevaarlijke" dieren of voorwerpen. Abt. 84 zie art. 50 (oud). Aan deze bepaling is als reden voor verwijdering uit den tramwagen toegevoegd de omstandigheid, dat men voor de andere reizigers of voor het verkeer hinderlijk of gevaarlijk is. Abt. 85 zie art. 51 (oud). Art. 51 (oud) is overgenomen, aangevuld overeenkomstig het bepaalde in art. 83 onder b. Abt. 86 zie art. 52 (oud). Ongewijzigd overgenomen. Abt. 87 zie art. 53 (oud). Nagenoeg ongewijzigd overgenomen. Abt. 88 zie art. 54 (oud). Art. 54 (oud) is, wat de redactie betreft eenigszins ver duidelijkt, als lid 1 van het nieuwe art. 88 opgenomen. Op verzoek van de Tramweg-Maatschappij is in lid 2 voorts bepaald, dat het verboden is in of uit een tramwagen te stappen, zoolang deze niet stilstaat, een bepaling in het belang van de veiligheid, waarmede wij geheel kunnen instemmen. Abt. 89 zie art. 55 (oud). Op behoud van het in art. 55 (oud) onder b. bepaalde stelt de Maatschappij geen prijs meer, daar dit thans geen practische beteekenis meer bezit. Overigens is de bepaling overgenomen. Ten slotte zij onder de aandacht gebracht, dat wij niet voorstellen de bepalingen der artt. 34, 36 onder a, 44, 49, 57, 58, 59 en 60 (oud) over te nemen. Art. 34 en art. 36 onder a. betreffen den minimum-leeftijd van een wagenbestuurder. Deze staat reeds ingevolge het Tramwegreglement vast (21 jaar) en het is niet aan te nemen en ook niet wel mogelijk, dat daarvan, voorzoover de stads lijn betreft, zou worden afgeweken. Art. 44 kan vervallen, omdat de Maatschappij zelf uiter aard voldoende zorg draagt, dat haar wagens niet door onbe voegden in beweging worden gebracht. Ook art. 49, betreffende de verplichting tot stoppen aan halten, schijnt ons overbodig. Het is niet denkbaar, dat de Maatschappij hieraan niet de hand zou houden. Art. 57 dient te worden behouden, maar is niet in de Verkeersverordening op zijn plaats, doch in de verordening op de Straatpolitie. Art. 58 heeft geen practische beteekenis meer. Art. 59 is overbodig, omdat het „onderscheidingsteeken" der conducteurs uit anderen hoofde vaststaat. Art. 60 ten slotte wordt in de practijk niet nageleefd: in tramwagens gevonden voorwerpen worden steeds bij de Maatschappij zelf gedeponeerd. Er is o. i. geen voldoende aanleiding voor een andere regeling. Abt. 90 zie art. 62 (oud). Overeenkomstig het standpunt van Gedeputeerde Staten, neergelegd in hun rondschrijven van 25 Januari 1933, is de nieuw voorgestelde strafbepaling gespecificeerd. Daarbij is rekening gehouden met de maximum-straffen, genoemd in art. 195 der gemeentewet en in art. 28 lid 3 der Motor en Rijwielwet. Abtt. 91, 92 en 93 zie artt. 65, 66 en 67 (oud). Deze bepalingen behoeven o. i. geen nadere toelichting. Abt. 94 geheel nieuw. Waar in de nieuwe Verkeersverordening tal van nieuwe verkeersbepalingen zullen zijn vervat, zal het wenschelijk zijn de inwerkingtreding niet terstond na afkondiging te doen plaats vinden, doch zoowel aan de politie, als aan het publiek gelegenheid te geven zich eenigermate van te voren daarmede vertrouwd te maken. Bovendien zullen Burgemeester en Wethouders tijd moeten hebben om na te gaan, in hoeverre zij tegelijk met de in werkingtreding van de Verkeersverordening toepassing zullen moeten geven aan de verschillende bepalingen, waarin hun college zelfstandige bevoegdheden worden verleend, in de eerste plaats die inzake de wegafsluitingen (artt. 4 en 5). Hun op die bepalingen gegronde besluiten toch zullen, met het oog op de continuïteit, in werking moeten treden tegelijk met het vervallen van de artt. 7, 8, 9, 24, 24 bis, 25, 26 en 26 bis van de Rijverordening. Abt. 95 geheel nieuw. Het schijnt ons, waar onze commissie, voorgelicht door de commissie, welke deze verordening heeft ontworpen, over de bestaande regeling der wegafsluitingen advies heeft uit gebracht, niet noodig, dat daaromtrent wederom de in te stellen Verkeerscommissie wordt gehoord. Met het oog daarop is in het ontworpen art. 95 deze commissie, voorzoover betreft de eerste toepassing van de artt. 4 en 5, uitgeschakeld. Dit geldt ook voor de besluiten, te nemen krachtens de artt. 8, 9, 10 en 31. Ten slotte zij nog opgemerkt, dat de bepaling van art. 13 (oud), als zijnde geheel verouderd, naar onze meening ge voegelijk kan vervallen. II. Ontwerp-verordening tot wijziging van de verordening op de Straatpolitie. Abt. I. Blijkens de toelichting op de artt. 12, 13 en 25 van de ontwerp-Verkeersverordening worden de bepalingen van de artt. 5, 6 en 48 der verordening op de Straatpolitie I naar eerstgenoemde verordening overgebracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 39