3 5 komende bepaling te bevatten. Daartoe is de tbans in de artt. 17 bis en 32 bis gegeven bepaling, welke, naar het ons voorkomt, te vaag is, verscherpt tot een absoluut verbod van voorbijrijden aan de zijde, waar in- en uitgestapt wordt, behalve als er een uitstapheuvel aanwezig is. In lid 2 is een uitzondering gemaakt voor halten, welke tevens begin- of eindpunt zijn. Abt. 57 zie art. 18 (oud) onder b. Art. 18 sub b. van de bestaande Blijverordening is over genomen, echter uitgebreid tot kruiwagens en kinderwagens. Abt. 58 zie art. 33 A (oud). In het bestaande art. 33 A wordt geregeld het naast elkaar rijden van wielrijders. Deze bepaling behoeft o. i. verbetering en aanvulling. Zooals de bepaling thans luidt, zijn, wanneer drie wiel rijders naast elkaar rijden, alle drie strafbaar. Wij achten dit minder juist: o. i. behoort de strafbaarheid tot een van hen te worden beperkt, en wel tot hem, die links naast de twee andere rijdt (zie het ontworpen art. 58 lid 3). Voorts is in lid 1 toegevoegd een verbod van gelijke strek king ten aanzien van voertuigen, motorrijtuigen op meer dan twee wielen en rijwielen op meer dan twee wielen. In verband hiermede is lid 3 beperkt tot rijwielen op twee wielen. In lid 2 is de bevoegdheid tot ontheffing van het verbod van lid 1 gegeven met het oog op optochten. Abt. 59 geheel nieuw. Het komt herhaaldelijk voor, dat aanrijdingen of be schadigingen plaats vinden door achteloos achteruitrijden; een bepaling, welke zich tegen dit euvel richt, achten wij in verband hiermede wenschelijk. Abt. 60 zie art. 54 onder b. der verordening op de Straatpolitie. Deze laatste bepaling verbiedt op of aan den openbaren weg wederrechtelijk op rijtuigen of motorrijtuigen te klimmen of zich daaraan vast te klemmen. Het is gebleken, dat dit verbod niet aan zijn doel beantwoordt, en wel doordat in de practijk het bewijs van de wederrechtelijkheid doorgaans niet wel is te leveren. Waar het in het algemeen uiterst gevaarlijk is, wanneer personen, vooral kinderen, tijdens het rijden op een rijtuig of motorrijtuig klimmen of bijv. wiel rijders zich daaraan vasthouden, is o. i. de opneming van het begrip „wederrechtelijk" als bestanddeel van het straf bare feit geenszins noodig. In het ontworpen art. 60 is de bepaling welke o. i. in de Ver keer sverordening thuis behoort in dien zin ge wijzigd opgenomen. Voorts is zij beperkt tot rijdende rij tuigen en motorrijtuigen, terwijl in plaats van „zich vast klemmen aan" gesproken wordt van „zich vasthouden aan", wat naar onze meening juister is. Abt. 61 zie art. 11 (oud). Deze bepaling is vrijwel ongewijzigd behouden. Abt. 62 zie het door ons voorgestelde art. 33 B der Bijverordening (Ingek. Stukken Ho. 4 van 1934). Abt. 63 zie art. 33 ter (oud). De ontworpen art. 63 tot en met 74, vormende Af deeling VII der Verkeers ver ordening, houden bijzondere bepalingen in betreffende openbare middelen tot vervoer van personen. Dit ontwerp wordt thans behandeld door de artt. 33 bis tot en met 33 septies der verordening op het Bijden. Art. 63 komt overeen met art. 33 ter van laatstgenoemde verordening, hetwelk vergunning van Burgemeester en Wet houders voorschrijft voor het in werking brengen of hebben van een openbaar middel van vervoer van personen. Wat de bestaande regeling betreft hebben zich moeilijk heden voorgedaan bij de handhaving van de voorwaarden, welke genoemd college in het belang van de veiligheid van het verkeer en van het publiek aan zijn vergunningen meende te moeten verbinden. Immers de verordening bepaalt slechts, dat het verboden is een openbaar middel van vervoer van personen in werking te brengen of te hebben zonder ver gunning. Deze bepaling richt zich derhalve tot den onder nemer, ten wiens name ook de vergunning wordt gesteld en aan wien dus de voorwaarden zijn opgelegd. Wanneer nu een chauffeur die voorwaarden overtreedt, kan hetzij, gelet op art. 65 lid 2 der bestaande verordening, proces-verbaal worden opgemaakt tegen den ondernemer hetgeen veelal niet geheel billijk zal zijn hetzij tot intrekking van de vergunning worden overgegaan, waarna de chauffeur ver volgd kan worden wegens overtreding van het bestaande art. 33 ter, doch ook dit middel is in het algemeen niet billijk tegenover den ondernemer, terwijl het publiek er de dupe van wordt. Bovendien is het een veel te log wapen, dat voor kleinere overtredingen in de practijk niet is te gebruiken. Ten einde aan deze bezwaren tegemoet te komen, hebben wij in de ontworpen Afdeeling VII een regeling ontworpen, waarbij ook de bestuurders van de openbare vervoermiddelen verplicht worden de vergunningsvoorwaarden na te komen (zie het ontworpen art. 64), terwijl bovendien eenige der voornaamste tot dusverre in de vergunningen voorkomende bepalingen in de verordening zijn overgenomen (zie de ont worpen artt. 66, 68, 69 en 73) en overtreding daarvan door den bestuurder van een openbaar middel tot vervoer straf baar is gesteld. Ten slotte zij hier nog op gewezen, dat onder openbaar middel tot vervoer van personen, in de verordening bedoeld, voortaan slechts motorrijtuigen zullen vallen. Het komt ons voor, dat er geen voldoende aanleiding bestaat daaronder mede, zooals tot dusverre, rijtuigen te begrijpen. Abt. 64 geheel nieuw. Zie de toelichting op art. 63. Abt. 65 zie art. 33 sexies (oud). De bepaling van art. 33 sexies (oud) is in gewijzigde redactie overgenomen, terwijl lid 2 in overeenstemming is gebracht met de omschrijving van „openbaar middel tot vervoer van personen" in het nieuwe art. 1 en met art. 15 lid 2 der Wet Openbare Vervoermiddelen. Abt. 66 geheel nieuw. De eisch van goedkeuring van de motorrijtuigen, welke o. i. in het belang van de veiligheid der reizigers onmisbaar is, staat tot dusverre in de vergunning, welke Burgemeester en Wethouders krachtens het bestaande art. 33 ter afgeven (zie de toelichting op art. 62). De bepaling sluit aan bij de regeling ten aanzien van intercommunale autobussen, vervat in de artt. 2 en 2 bis van het K. B. van 31 Juli 1880, S. 121, ter uitvoering van art. 10 der Wet Openbare Vervoermiddelen. Abt. 67 geheel nieuw. Het schijnt ons wenschelijk, dat voor motorrijtuigen, die voor het vervoer van personen worden gebruikt, ofschoon zij geen openbare middelen tot vervoer van personen in den zin van art. 1 zijn, evenzeer als voor deze laatste een goedkeuringsbewijs wordt voorgeschreven. Deze eisch zal bijv. gelden voor in de gemeente gebruikte sight-seeing-cars e. d. en vrachtauto's, die in de gemeente voor personenvervoer worden gebezigd. Abt. 68 geheel nieuw. Dit is een maatregel van orde, die o. i. geen nadere toe lichting vereischt. Abt. 69 geheel nieuw. Een belangrijk punt, dat in het goedkeuringsbewijs, in het belang van de veiligheid der reizigers geregeld moet worden, is het maximum-aantal passagiers, hetwelk tegelijk in de bus aanwezig mag zijn. Abt. 70 zie art. 33 septies (oud). Het behoud van het bepaalde in art. 33 septies der be staande verordening is in het belang der openbare gezond heid o. i. zeer gewenscht. Lid 2 van het artikel kon vervallen met het oog op de nieuwe omschrijving van „openbaar middel tot vervoer van personen" in het ontworpen art. 1. Abt. 71 zie 33 quinquies (oud). Het bepaalde in het bestaande art. 33 quinquies dient o. i. gehandhaafd te blijven, met dien verstande, dat de publicatie ook zal moeten omvatten de tarieven. Abt. 72 geheel nieuw. De door de autobussen te volgen route in de stad, alsmede de halteplaatsen, althans in de drukkere straten, zijn punten, waarvoor in het belang van de vrijheid en de veiligheid van het verkeer het gemeentebestuur de uiteindelijke beslissing behoort te hebben. Het ontworpen art. 72 beoogt dit vast te leggen. Dit artikel zal ook gelden voor intercommunale bussen, voorzoover de bedoelde punten niet in de vergunningen van Gedeputeerde Staten krachtens de Wet Openbare Vervoer middelen zijn geregeld. Abt. 73 zie art. 33 quater (oud). In deze bepaling wordt de werking van de artt. 63, 64, 66, 67, 68, 69 en 70 onder a beperkt tot het vervoer, hetwelk niet is geregeld bij de Wet Openbare Vervoermiddelen, m. a. w. het communale vervoer. De beperking van het bestaande art. 33 quater tot ver voermiddelen met meer dan 8 zitplaatsen is, in overeen stemming met art. 15 der genoemde wet gebracht, verplaatst naar de definitie in het nieuwe art. 1. Abt. 74 zie art. 61 (oud). Afdeeling VIII (artt. 73 tot en met 88) der ontworpen Verkeers ver ordening betreft het verkeer met tramwagens en correspondeert derhalve met de 3e afdeeüng (artt. 34 tot en met 61) der bestaande Bij verordening. Wat deze bepalingen betreft heeft men te Leiden rekening te houden met de omstandigheid, dat verschillende inter communale tramüjnen de stad doorkruisen en dat, voor zoover die lijnen betreft, de regelende bevoegdheid der ge meente practisch is uitgeschakeld door de Locaalspoor- en Tramwegwet en het daarop steunende Tramwegreglement, ook ten aanzien van de wagens der zgn. stadslijn, die van den intercommunalen tramweg gebruik maken. De bepalingen der ontworpen artt. 75 tot en met 89 gelden derhalve slechts voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 38