3
5
komende bepaling te bevatten. Daartoe is de tbans in de
artt. 17 bis en 32 bis gegeven bepaling, welke, naar het ons
voorkomt, te vaag is, verscherpt tot een absoluut verbod
van voorbijrijden aan de zijde, waar in- en uitgestapt wordt,
behalve als er een uitstapheuvel aanwezig is. In lid 2 is een
uitzondering gemaakt voor halten, welke tevens begin- of
eindpunt zijn.
Abt. 57 zie art. 18 (oud) onder b.
Art. 18 sub b. van de bestaande Blijverordening is over
genomen, echter uitgebreid tot kruiwagens en kinderwagens.
Abt. 58 zie art. 33 A (oud).
In het bestaande art. 33 A wordt geregeld het naast elkaar
rijden van wielrijders. Deze bepaling behoeft o. i. verbetering
en aanvulling.
Zooals de bepaling thans luidt, zijn, wanneer drie wiel
rijders naast elkaar rijden, alle drie strafbaar. Wij achten
dit minder juist: o. i. behoort de strafbaarheid tot een van
hen te worden beperkt, en wel tot hem, die links naast de
twee andere rijdt (zie het ontworpen art. 58 lid 3).
Voorts is in lid 1 toegevoegd een verbod van gelijke strek
king ten aanzien van voertuigen, motorrijtuigen op meer
dan twee wielen en rijwielen op meer dan twee wielen. In
verband hiermede is lid 3 beperkt tot rijwielen op twee
wielen.
In lid 2 is de bevoegdheid tot ontheffing van het verbod
van lid 1 gegeven met het oog op optochten.
Abt. 59 geheel nieuw.
Het komt herhaaldelijk voor, dat aanrijdingen of be
schadigingen plaats vinden door achteloos achteruitrijden;
een bepaling, welke zich tegen dit euvel richt, achten wij
in verband hiermede wenschelijk.
Abt. 60 zie art. 54 onder b. der verordening op de
Straatpolitie.
Deze laatste bepaling verbiedt op of aan den openbaren
weg wederrechtelijk op rijtuigen of motorrijtuigen te klimmen
of zich daaraan vast te klemmen. Het is gebleken, dat dit
verbod niet aan zijn doel beantwoordt, en wel doordat in
de practijk het bewijs van de wederrechtelijkheid doorgaans
niet wel is te leveren. Waar het in het algemeen uiterst
gevaarlijk is, wanneer personen, vooral kinderen, tijdens het
rijden op een rijtuig of motorrijtuig klimmen of bijv. wiel
rijders zich daaraan vasthouden, is o. i. de opneming van
het begrip „wederrechtelijk" als bestanddeel van het straf
bare feit geenszins noodig.
In het ontworpen art. 60 is de bepaling welke o. i. in
de Ver keer sverordening thuis behoort in dien zin ge
wijzigd opgenomen. Voorts is zij beperkt tot rijdende rij
tuigen en motorrijtuigen, terwijl in plaats van „zich vast
klemmen aan" gesproken wordt van „zich vasthouden aan",
wat naar onze meening juister is.
Abt. 61 zie art. 11 (oud).
Deze bepaling is vrijwel ongewijzigd behouden.
Abt. 62 zie het door ons voorgestelde art. 33 B der
Bijverordening (Ingek. Stukken Ho. 4 van 1934).
Abt. 63 zie art. 33 ter (oud).
De ontworpen art. 63 tot en met 74, vormende Af deeling VII
der Verkeers ver ordening, houden bijzondere bepalingen in
betreffende openbare middelen tot vervoer van personen.
Dit ontwerp wordt thans behandeld door de artt. 33 bis tot
en met 33 septies der verordening op het Bijden.
Art. 63 komt overeen met art. 33 ter van laatstgenoemde
verordening, hetwelk vergunning van Burgemeester en Wet
houders voorschrijft voor het in werking brengen of hebben
van een openbaar middel van vervoer van personen.
Wat de bestaande regeling betreft hebben zich moeilijk
heden voorgedaan bij de handhaving van de voorwaarden,
welke genoemd college in het belang van de veiligheid van
het verkeer en van het publiek aan zijn vergunningen meende
te moeten verbinden. Immers de verordening bepaalt slechts,
dat het verboden is een openbaar middel van vervoer van
personen in werking te brengen of te hebben zonder ver
gunning. Deze bepaling richt zich derhalve tot den onder
nemer, ten wiens name ook de vergunning wordt gesteld en
aan wien dus de voorwaarden zijn opgelegd. Wanneer nu
een chauffeur die voorwaarden overtreedt, kan hetzij, gelet
op art. 65 lid 2 der bestaande verordening, proces-verbaal
worden opgemaakt tegen den ondernemer hetgeen veelal
niet geheel billijk zal zijn hetzij tot intrekking van de
vergunning worden overgegaan, waarna de chauffeur ver
volgd kan worden wegens overtreding van het bestaande
art. 33 ter, doch ook dit middel is in het algemeen niet billijk
tegenover den ondernemer, terwijl het publiek er de dupe
van wordt. Bovendien is het een veel te log wapen, dat
voor kleinere overtredingen in de practijk niet is te gebruiken.
Ten einde aan deze bezwaren tegemoet te komen, hebben
wij in de ontworpen Afdeeling VII een regeling ontworpen,
waarbij ook de bestuurders van de openbare vervoermiddelen
verplicht worden de vergunningsvoorwaarden na te komen
(zie het ontworpen art. 64), terwijl bovendien eenige der
voornaamste tot dusverre in de vergunningen voorkomende
bepalingen in de verordening zijn overgenomen (zie de ont
worpen artt. 66, 68, 69 en 73) en overtreding daarvan door
den bestuurder van een openbaar middel tot vervoer straf
baar is gesteld.
Ten slotte zij hier nog op gewezen, dat onder openbaar
middel tot vervoer van personen, in de verordening bedoeld,
voortaan slechts motorrijtuigen zullen vallen. Het komt ons
voor, dat er geen voldoende aanleiding bestaat daaronder
mede, zooals tot dusverre, rijtuigen te begrijpen.
Abt. 64 geheel nieuw.
Zie de toelichting op art. 63.
Abt. 65 zie art. 33 sexies (oud).
De bepaling van art. 33 sexies (oud) is in gewijzigde redactie
overgenomen, terwijl lid 2 in overeenstemming is gebracht
met de omschrijving van „openbaar middel tot vervoer van
personen" in het nieuwe art. 1 en met art. 15 lid 2 der Wet
Openbare Vervoermiddelen.
Abt. 66 geheel nieuw.
De eisch van goedkeuring van de motorrijtuigen, welke
o. i. in het belang van de veiligheid der reizigers onmisbaar
is, staat tot dusverre in de vergunning, welke Burgemeester
en Wethouders krachtens het bestaande art. 33 ter afgeven
(zie de toelichting op art. 62). De bepaling sluit aan bij de
regeling ten aanzien van intercommunale autobussen, vervat
in de artt. 2 en 2 bis van het K. B. van 31 Juli 1880, S. 121,
ter uitvoering van art. 10 der Wet Openbare Vervoermiddelen.
Abt. 67 geheel nieuw.
Het schijnt ons wenschelijk, dat voor motorrijtuigen, die
voor het vervoer van personen worden gebruikt, ofschoon
zij geen openbare middelen tot vervoer van personen in
den zin van art. 1 zijn, evenzeer als voor deze laatste een
goedkeuringsbewijs wordt voorgeschreven. Deze eisch zal bijv.
gelden voor in de gemeente gebruikte sight-seeing-cars e. d.
en vrachtauto's, die in de gemeente voor personenvervoer
worden gebezigd.
Abt. 68 geheel nieuw.
Dit is een maatregel van orde, die o. i. geen nadere toe
lichting vereischt.
Abt. 69 geheel nieuw.
Een belangrijk punt, dat in het goedkeuringsbewijs, in
het belang van de veiligheid der reizigers geregeld moet
worden, is het maximum-aantal passagiers, hetwelk tegelijk
in de bus aanwezig mag zijn.
Abt. 70 zie art. 33 septies (oud).
Het behoud van het bepaalde in art. 33 septies der be
staande verordening is in het belang der openbare gezond
heid o. i. zeer gewenscht.
Lid 2 van het artikel kon vervallen met het oog op de
nieuwe omschrijving van „openbaar middel tot vervoer van
personen" in het ontworpen art. 1.
Abt. 71 zie 33 quinquies (oud).
Het bepaalde in het bestaande art. 33 quinquies dient o. i.
gehandhaafd te blijven, met dien verstande, dat de publicatie
ook zal moeten omvatten de tarieven.
Abt. 72 geheel nieuw.
De door de autobussen te volgen route in de stad, alsmede
de halteplaatsen, althans in de drukkere straten, zijn punten,
waarvoor in het belang van de vrijheid en de veiligheid van
het verkeer het gemeentebestuur de uiteindelijke beslissing
behoort te hebben. Het ontworpen art. 72 beoogt dit vast
te leggen.
Dit artikel zal ook gelden voor intercommunale bussen,
voorzoover de bedoelde punten niet in de vergunningen van
Gedeputeerde Staten krachtens de Wet Openbare Vervoer
middelen zijn geregeld.
Abt. 73 zie art. 33 quater (oud).
In deze bepaling wordt de werking van de artt. 63, 64,
66, 67, 68, 69 en 70 onder a beperkt tot het vervoer, hetwelk
niet is geregeld bij de Wet Openbare Vervoermiddelen,
m. a. w. het communale vervoer.
De beperking van het bestaande art. 33 quater tot ver
voermiddelen met meer dan 8 zitplaatsen is, in overeen
stemming met art. 15 der genoemde wet gebracht, verplaatst
naar de definitie in het nieuwe art. 1.
Abt. 74 zie art. 61 (oud).
Afdeeling VIII (artt. 73 tot en met 88) der ontworpen
Verkeers ver ordening betreft het verkeer met tramwagens en
correspondeert derhalve met de 3e afdeeüng (artt. 34 tot
en met 61) der bestaande Bij verordening.
Wat deze bepalingen betreft heeft men te Leiden rekening
te houden met de omstandigheid, dat verschillende inter
communale tramüjnen de stad doorkruisen en dat, voor
zoover die lijnen betreft, de regelende bevoegdheid der ge
meente practisch is uitgeschakeld door de Locaalspoor- en
Tramwegwet en het daarop steunende Tramwegreglement,
ook ten aanzien van de wagens der zgn. stadslijn, die van den
intercommunalen tramweg gebruik maken. De bepalingen der
ontworpen artt. 75 tot en met 89 gelden derhalve slechts voor