34 vernauwt, dient ter voorkoming van verkeersbelemmeringen het stilstaan tenzij uit noodzaak geheel te worden verboden. Abt. 41 geheel nieuw. Het is in de practijk wenschelijk gebleken te voorkomen, dat op de daarvoor ingevolge vergunning van Burgemeester en Wethouders aangewezen taxi-standplaatsen andere auto mobielen dan die, waarvoor de vergunning geldt, worden neergezet. Het ontworpen art. 41 strekt daartoe. Abt. 42 zie art. 2 (oud). In afdeeling VI zijn saamgevat. al de bepalingen, die naar haar aard niet in een der andere afdeelingen thuis behooren. In het ontworpen art. 42 is onder a opgenomen de bepaling van art. 2 (oud). Daaraan is onder b toegevoegd een soort gelijke bepaling betreffende het besturen van handkarren en geleiden van rij- en trekdieren, hetwelk thans dikwijls door zeer jeugdige personen geschiedt, die, doordat zij de regels van het verkeer niet behoorlijk kennen, het verkeer belemmeren of zelfs in gevaar brengen. Abt. 43 zie art. 3 (oud). Art. 43 verbiedt het toelaten van de in art. 42 verboden handelingen, zooals art. 3 (oud) deed ten aanzien van art. 2 (oud). Abt. 44 geheel nieuw. Het besturen of geleiden van niet aangespannen trek dieren, terwijl de bestuurder of geleider op een rijwiel is gezeten, kan voor het verkeer belemmerend of gevaarlijk zijn. Aangezien het aldus geleiden, waaronder te verstaan is het vasthouden van de dieren bij den kop, minder gevaarlijk is te achten dan het besturen, d. w. z. het, achter het dier rijdende, vasthouden van de leidsels, kan o. i. het geleiden van één trekdier wel worden toegelaten. Abt. 45 zie art. 14 (oud). Art. 14 (oud), hetwelk zich richt tegen het rijden met handkarren, welke zoodanig beladen zijn, dat dè bestuurder niet meer het vrije uitzicht vóór den wagen heeft, is over genomen in het ontworpen art. 45. De redactie is eenigszins gewijzigd, ten einde duidelijker te doen uitkomen, dat het gaat om het belemmeren van het uitzicht van den bestuurder, terwijl mede in het artikel zijn opgenomen zgn. transport rijwielen, die met handkarren zijn gelijk te stellen. Abt. 46 geheel nieuw. Abtt. 47 en 48 zie art. 33 (oud). De artt. 46, 47 en 48 betreffen het vervoeren van lasten op voertuigen, motorrijwielen en rijwielen. Wat motorrijtuigen en aanhangwagens welke laatste onder het begrip „voertuig" in de verordening vallen be treft is een regeling vervat in de artt. 42 en 44 van het Motor en Rijwielreglement. Voor de overige voertuigen bepaalt art. 46 der ontwerp-verordening de grootste breedte van voertuigen mèt lading op 2.35 M., terwijl voor de lengte geen maximum is opgenomen hetgeen in de practijk moeilijk heden zou kunnen opleveren in verband met de geijkte maten van verschillende materialen. Slechts is bepaald, dat lasten, welke meer dan 2 M. vóór of achter het voertuig uitsteken, aan het uiteinde moeten worden geleid of gestuurd. Art. 47 ziet op motorrijtuigen op twee of drie wielen en betreft het vervoeren van personen en lasten daarmede. Volgens art. 33 (oud) mogen op motorrijtuigen op twee wielen en rijwielen niet meer personen vervoerd worden dan deze vervoermiddelen blijkbaar bestemd zijn te ver voeren. In het belang van de veiligheid van het verkeer is o. i. wenschelijk een uitvoeriger regeling in dezen te treffen. In het ontworpen art. 47 worden, wat de bedoelde motor rijtuigen aangaat, eenige concrete voorwaarden gesteld, n.l. het zich bevinden hetzij in een zijspan, hetzij op een afzonder lijke zitplaats, met hand- en voetsteunen, op of aan het motorrijtuig. Een zoodanige bepaling geeft o. i. meer houvast dan het bestaande vage voorschrift. Wat lasten betreft bepaalt art. 33 (oud) slechts een maxi mumbreedte van 70 cM. voor beide categorieën. Ook op dit punt eischt de veiligheid nadere voorziening, vooral ook omdat de bestaande bepaling niet duidelijk genoeg doet uitkomen, dat ook onder het verbod valt het vervoer van een last, bijv. breed 0.60 M. en lang 2 M., welke last in de lengte over de breedte van het stuur wordt gelegd. Voor gesteld wordt thans, wat de breedte betreft, als norm aan te nemen het zijwaarts uitsteken buiten de stuurkruk of bij driewielers buiten het motorrijtuig. Volgens lid 3 mag de stuurkruk van een tweewielig motorrijtuig in den vervolge niet breeder zijn dan 0.90 M. Ten aanzien van de lengte wordt beoogd te verbieden het vervoeren van lasten, welke vóór of achter het motorrijtuig uitsteken. Door gebruik van het woord „daarmede" onder b en c van lid 1 evenals trouwens in art. 48 wordt ook be streken het geval, dat de last niet rechtstreeks op het motor rijtuig, doch op den schouder of rug van den bestuurder wordt vervoerd. Voor rijwielen treft art. 48 een nadere regeling. Personenvervoer op rijwielen wordt door den rechter op het oogenblik aan de hand van het bestaande art. 33 ge oorloofd geacht, ook wanneer het op een eenvoudigen bagage drager plaats vindt. Dit is allerminst de bedoeling van het onderhavige artikel geweest. Haar onze meening heeft een bagagedrager de bestemming om daarop bagage te ver voeren, waaronder personen geenszins zijn te begrijpen. Het vervoer van personen op rijwielen nu kan o. i. uit hoofde van de veiligheid van het steeds drukker wordende verkeer niet onbeperkt worden toegelaten, in de eerste plaats omdat een rijwiel daartegen dikwijls niet bestand is, vervolgens omdat, door de zwaarte van den vervoerden last achterop, het rijwiel minder goed bestuurbaar wordt, ten derde omdat gewoonlijk geen voldoende waarborgen bestaan, dat de vervoerde persoon vooral als dit een kind is niet gevaar loopt van het rijwiel af te vallen, en ten slotte omdat het gevaarlijk kan zijn, dat zeer jeugdige personen een ander op een rijwiel vervoeren. Op grond van een en ander zouden wij het vervoeren van personen op rijwielen aan drieërlei beperking willen onderwerpen (zie art. 48 lid 1 onder a. j°. lid 2): 1°. moet de bestuurder tenminste 16 jaren oud zijn; 2°. mag de te vervoeren persoon niet ouder zijn dan 10 jaren; 3°. moet de vervoerde persoon schrijlings gezeten zijn op een behoorlijke zitplaats op of aan het rijwiel, met gebruik van voetsteunen. Voorts is een uitzondering gemaakt voor tandems. Wat het vervoeren van lasten op rijwielen betreft wordt een overeenkomstige regeling voorgesteld als voor motor rijwielen, terwijl de maximum-breedte van de stuurkruk voor rijwielen gesteld is op 0.65 M. Abt. 49 geheel nieuw. Het gebruik van handkarren met de boomen vooruit, terwijl de bestuurder achter de kar gaat, levert gevaar op, vooral in straten met geluiddempende wegbedekking, en dient dus te worden tegengegaan. Abt. 50 zie art. 16 (oud). Ongewijzigd. Abt. 51 zie art. 12 (oud). In lid 1 van het ontworpen art. 51 is het bestaande art. 12 behoudens enkele redactiewijzigingen overgenomen. Daaraan is in lid 2 toegevoegd het o. i. wenschelijke voor schrift, dat rij- en trekdieren bij gladheid scherp moeten staan. Abt. 52 zie art. 15 (oud). Art. 15 der bestaande verordening, regelende het zitten op hondenkarren, betreft hetzelfde onderwerp als art. 10 van het K. B. van 6 Februari 1911, S. 45, tot uitvoering van de artt. 1, 4 en 5 der Trekhondenwet (S. 1910, Ho. 203). Volgens deze laatste bepaling kan de Burgemeester vergunning geven tot het zich bevinden op een hondenkar tijdens den rit door één persoon. Deze bepaling beoogt echter zooals ook de geheele Trekhondenwet bescherming van den hond; bepalingen in het belang van het verkeer ten aanzien van hondenkarren kunnen door den gemeenteraad naast de Trekhondenwet worden gegeven. Het komt ons voor, dat het zitten op een in beweging zijnde hondenkar met het oog op de veiligheid van het verkeer, althans in de bebouwde kom, niet moet worden veroorloofd. Het ontworpen art. 52 strekt om dit te verbieden. Abt. 53 zie art. 16 bis (oud). Het bestaande art. 16 bis, hetwelk voor voertuigen een voorschrift bevat, overeenkomende met hetgeen in art. 22 sub a. der Motor- en Bijwielwet bepaald is voor motor rijtuigen en rijwielen, wordt uitgebreid met een bepaling, correspondeerende met genoemd art. 22 sub b. Abt. 54 zie art. 37 (oud). Het bestaande art. 37 behoort naar onze meening minder thuis in de afdeeling betreffende de tram, waarin het thans is opgenomen, aangezien het een voorschrift bevat, gericht tot het publiek en betreffende het verkeer op de straat. Voorgesteld wordt het artikel in de onderhavige afdeeling van de Verkeersverordening als art. 54 over te planten. Abt. 55 geheel nieuw. Haar onze meening zal art. 54 moeten worden aangevuld met een bepaling, dat bij de nadering van een tramwagen de trambaan ook moet worden vrijgemaakt van wagens of andere voorwerpen, die daarop mochten aanwezig zijn. Art. 55 strekt daartoe. Abt. 56 zie de artt. 17 bis en 32 bis (oud). Art. 83 3 onder Tc. van het Tramwegreglement regelt het voorbijrijden van stilstaande tramwagens, voorzoover betreft tramwegen, die onder de Locaalspoor- en Tramwegwet vallen. Ten aanzien van andere tramwegen, dus in Leiden enkele gedeelten van de locale tramlijn, dient o. i. de verordening een zooveel mogelijk met het Tramwegreglement overeen-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 37