GEMEENTERAAD VAN LEDEN. 31 UWEKOnES STUKKEN. No. GO. Leiden, 19 Februari 1934. Bij ons schrijven van 18 Januari 1928 (Ingek. Stukken No. 24) deelden wij Uw Vergadering mede, dat wij voor nemens waren mede naar aanleiding van desbetreffende beraadslagingen in Uw Vergadering het samenstellen van een nieuwe verordening op het Rijden nader te over wegen. Nadat de behandeling van deze aangelegenheid was vertraagd door den stadhuisbrand, waarbij het op ons ver zoek ingediende voorstel van den Commissaris van Politie betreffende herziening van de Rijverordening verloren ging, hebben wij aan een bijzondere commissie verzocht een nieuwe verordening samen te stellen, aan de hand van een sedert ingediend nieuw voorstel van den Commissaris. Deze commissie bestond uit de heeren T. Groeneveld en J. Wilbrink, leden van Uw Vergadering, A. L. L. Gathier, hoofd eener bijzondere school, G. E. E. Kuijntjes, consul van den A.N.W.B., den Adjunct-Directeur der Gemeente werken, den Inspecteur van Politie, belast met de afdeeling Verkeer, en den Secretaris van de Commissie voor de Straf verordeningen. Op 1 Mei 1933 ontvingen wij het zeer uit voerige rapport van de commissie, waarbij deze o.m. het ontwerp indiende van een geheel nieuwe verordening op het Verkeer te land. Met de voorstellen der commissie welke m de leeskamer ter inzage zijn gelegd, kunnen wij ons, zooals uit het volgende zal blijken, in hoofdzaak geheel vereenigen. Een woord van erkentelijkheid voor het omvangrijke werk, dat de bedoelde commissie heeft verricht, mag naar onze meening hier niet ontbreken. Het uitgangspunt voor het ter hand nemen van de her ziening van de verordening op het Rijden was de omstandig heid dat deze verordening, dateerende van 1912, sedert haar vaststelling op talrijke punten is gewijzigd en aan gevuld, waardoor de overzichtelijkheid van de verordening grootendeels verloren is gegaan. Dit klemt te meer, doordat de bepalingen van de bestaande verordening, behoudens enkele meer op zich zelf staande voorschriften, gesplitst zijn in die betreffende het rijden met voertuigen en die nopens het rijden met motorrijtuigen en rijwielen, hetgeen ten gevolge heeft, dat tal van bepalingen twee malen in de verordening voorkomen. Bovendien ligt het voor de hand, dat, aangezien het verkeer sedert 1912 op ongekende wijze in omvang is toegenomen, de onderhavige verordening niet meer op de hoogte van den tijd kan zijn, zoodat ook uit dien hoofde algeheele herziening daarvan alleszins nood zakelijk is. Voorts bestaat het bezwaar, dat de bestaande verordening slechts op een gedeelte van het verkeer betrekking heeft zij het ook een zeer belangrijk gedeelte n.l. het rijverkeer; wenschelijk is o. i. een verordening, welke zooveel mogelijk alle door de gemeente uitgevaardigde voorschriften, die het verkeer in deze gemeente beheerschen, omvat. Met het bovenstaande als uitgangspunt is nu een geheel nieuwe verordening ontworpen, welke hieronder is opgenomen en waaraan wij den naam verordening op het verkeer te land zouden willen zien gegeven, daarin de ruimere strekking tot uiting brengende, vergeleken bij de bestaande verordening op het Rijden. Voorts is bij de samenstelling van de ver ordening uitgegaan van een geheel nieuwe indeeling van de verschillende voorschriften, welke zooveel mogelijk in af- deelingen bijeengevoegd zijn op grond van het onderdeel der materie, hetwelk zij betreffen. Zooals de kennisneming van het ontwerp zal doen zien, zijn in de bestaande regels tal van wijzigingen aangebracht en zijn verschillende nieuwe voorschriften opgenomen, waarvan de wenschelijkheid door de practijk is aangetoond. De uitbreiding van de verordening heeft er toe geleid, dat enkele bepalingen, welke thans in de verordening op de Straatpolitie zijn vervat, in de nieuwe Verkeersverordening dienen te worden opgenomen, terwijl één bepaling uit de verordening op het Rijden naar die op de Straatpolitie moet worden overgebracht. Een ontwerp-verordening tot wijziging van laatstgenoemde verordening met het oog daarop is mede hierna (onder II) opgenomen. Een nadere, artikelsgewijs opgezette toelichting op de ontwerp-verordening op het verkeer laten wij hierachter volgen. Omtrent één punt van meer principieele beteekenis echter mogen wij vooraf het een en ander opmerken, n.l. om trent de regeling van de geheele of gedeeltelijke afsluiting van wegen voor het rijverkeer. Hierop hebben betrekking de artt. 7, 8, 9, 24, 24bis, 25, 26 en 26bis van de bestaande verordening op het Rijden, waarin de straten zijn opgesomd, welke voor het rijverkeer met de verschillende categoriëen vervoermiddelen geheel of gedeeltelijk zijn gesloten. De meerderheid van onze commissie is van gevoelen, dat met het stelsel, dat de Raad over deze wegafsluitingen in alle détails zelf beslist, moet worden ge broken. Zij is van meening, dat het aanbeveling verdient het deskmidige element op dit punt meer naar voren te brengen en een regeling te treffen, waarbij een grootere soepelheid ten aanzien van de totstandkoming, wijziging of opheffing van de wegafsluitingen dan thans wordt verkregen. Daarbij zij er op gewezen, dat bij de tegenwoordige samen stelling van den Raad, welke geheel naar de stroomingen in de politiek geschiedt, het min of meer van het toeval afhangt, of er personen in zitting hebben, die met de techniek van de verkeersregeling van welk vraagstuk de ingewikkeld heid toeneemt, naarmate de intensiteit van het verkeer grooter wordt, en welke in een oude stad als Leiden, met haar tallooze smalle straten en bruggen, bijzondere moeilijk heden biedt door studie of practijk eenigszins nader bekend zijn. In overeenstemming met hetgeen te dezer zake in vrijwel alle groote en middelgroote gemeenten in ons land reeds is geschied, zou de meerderheid dus het vaststellen van de wegafsluitingen willen zien overgelaten aan Burgemeester en Wethouders, echter met dien verstande, dat dit college daartoe niet overgaat, dan na het hooren van een speciale commissie. Deze Verkeerscommissie zou kunnen bestaan uit o leden, te weten 3 Raadsleden en 2 buiten den Raad staande personen, die op het gebied van het verkeer als deskundig kunnen worden beschouwd. Het geringe aantal leden garan deert een vlotte werkwijze, terwijl het contact met den Raad door de in de commissie te benoemen Raadsleden wordt bewaard en verder van het deskundige element buiten het gemeentebestuur profijt zal worden getrokken. De Directeur der Gemeentewerken en de Commissaris van Politie waren aan deze commissie als adviseurs toe te voegen, terwijl zij de bevoegdheid dient te hebben desverlangd nog van anderen advies te vragen. De meerderheid meent, dat de inschakeling van deze commissie mogelijke bezwaren tegen het geven van de door haar voorgestelde bevoegdheid aan Burgemeester en Wet houders voldoende ondervangt. Overigens behoeft de werk kring der commissie niet tot de hier bedoelde wegafsluitingen te worden beperkt, doch ware haar een ruimere adviseerende taak met betrekking tot het verkeer, dus niet alleen waar het de verkeersverordening geldt, toe te kennen. Het komt onze commissie voor, dat zij als zoodanig hier ter stede nuttig werk zal kunnen verrichten. Een ontwerp-verordening, regelende de samenstelling en den werkkring van de onder havige commissie, is hierna onder III opgenomen. De minderheid onzer commissie heeft tegen de hier voor gestelde regeling bezwaar. Zij is van meening, dat in den Raad voor de wegafsluitingen steeds groote belangstelling en toch ook wel kennis van zaken bestaat en ziet derhalve geen grond om de bevoegdheid des Raads in dezen aan Burgemeester en Wethouders over te dragen. De meerderheid merkt hiertegenover op, dat de in den Raad bestaande deskundigheid in de Verkeerscommissie tot haar recht kan komen en dat overigens h. i. de instelling van die commissie aan eventueele verdere bezwaren alleszins tegemoet komt. Ter nadere toelichting mogen wij thans nog het volgende doen opmerken. I. Ontwerp-verordening op het verkeer le land. Art. 1 zie artt. 1, 22 bis lid 2, 30 bis lid 2 en 33 bis der bestaande verordening. Nagenoeg ongewijzigd zijn overgenomen de in art. 1 (oud) voorkomende definities van openbaren weg, rijtuigen, voer tuigen, rijdieren, trekdieren en motorrijtuigen, alsmede de omschrijving van stoplijnen van de artt. 22 bis en 30 bis (oud). De omschrijving van voetpaden en rijbaan bleek wensche lijk met het oog op enkele voorschriften der ontwerp-ver ordening. Wat voetpaden betreft is er van uitgegaan aan weerszijden van eiken weg een strook voor het voetgangers verkeer te reserveeren, ook voorzoover geen verhoogde trottoirs aanwezig zijn zie artt. 1416 (nieuw). Wenschelijk bleek voorts op te nemen een nadere om schrijving van aanhangwagens en wielbelasting, waarbij die van art. 1 van het Motor- en Rijwielreglement werd gevolgd. De omschrijving van openbaar middel tot vervoer van personen, voorkomend in art. 33 bis (oud), moest in verband met de in 1926 gewijzigde Wet Openbare Vervoermiddelen worden veranderd, waarbij rekening gehouden werd met art. 15 dier wet. Art. 2 zie art. 1 bis (oud)ongewijzigd. Art. 3 geheel nieuw. De bedoeling van dit artikel is om aan de door Burgemeester

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 34