MAANDAG 19 MAART 1934. 161 Sehoolkindervoeding in Paasehvacantie. (Braggaar(lp Does e.a.) alles thuis te brengen, maar dat zij in staat gesteld moeten worden te sparen voor het vormen van een eigen gezin. De vereeniging is echter verplicht die inkomsten ten volle te rekenen, waardoor natuurlijk bezuiniging mogelijk is. Vele kinderen zullen aan den honger worden prijsgegeven en van de voeding uitgesloten. Door leden van de rechterzijde is uit drukkelijk verklaard, dat zij alleen voor het voorstel van het College zouden stemmen, wanneer het voor de kinderen geen verslechting beteekende. Wanneer men nu hoort welk een verslechtering dit is, dan heeft spreekster toch wel zoo veel vertrouwen in de katholieke fractie, dat deze dit toch zeker niet zal goedkeuren en spreeksters voorstel zal steunen, omdat anders voor die kinderen de vacantie niet beteekent ontspanning, maar ontbering. Door den kinderen tijdens de vacanties de voeding te ontnemen, worden zij gekweld. Vroeger voerde men tegen de voeding tijdens de vacanties aan, dat de onderwijzers(ressen) daartoe niet bereid zouden zijn; spreekster heeft toen echter gezegd: waar een wil is, is een weg; die weg is toen ook gevonden. Ook de vereeniging, die zelf het grootste leed heeft van dit bezuinigingsbesluit, is er toe bereid om ook tijdens de Paasehvacantie de voeding te verstrekken. Men moet zich niet blind staren op het parti culier initiatief; de bijdragen van particulieren zijn sterk ver minderd; spreekster kan bij voorbaat zeggen, dat het beroep, in de plaatselijke bladen gedaan om geld bijeen te brengen, een mislukking geworden is, want er is hoegenaamd niets binnengekomen. Daarom acht spreekster het absoluut ver keerd de schoolkindervoeding gedurende de Paasehvacantie niet te verstrekken en dringt zij er bij den Raad ten zeerste op aan haar voorstel aan te nemen; speciaal verwacht zij dit van de katholieke fractie, die het bezuinigingsvoorstel van het College alleen gesteund heeft, wanneer dit geen verslech ting voor het kind zou beteekenen. De heer Bergers heeft met aandacht geluisterd naar het zware en sterke beroep, dat mevrouw Braggaarde Does op sprekers fractie heeft gedaan. Sprekers fractie heeft het voor stel van Burgemeester en Wethouders tot verlaging van het subsidie gesteund onder voorwaarde, dat de verslechtingen voor de kinderen niet ingrijpend zouden zijn. Bij informatie is het spreker gebleken, dat verschillende hoofden van scholen het geen ernstig bezwaar vinden, dat de voedselverstrekking niet in de vacantie plaats heeft, maar het wel een groot bezwaar achten, dat om den anderen dag eten wordt gegeven. Voor vele kinderen is deze maaltijd de eerste, dien zij op zoo'n dag krijgen. Spreker is er daarom sterk voor, dat de schoolkindervoeding eiken dag plaats heeft. In de vacantie blijven verschillende kinderen weg; andere kinderen komen dan ongeregeld. Verscheidene onderwijze ressen en onderwijzers, die anders gratis hun hulp verleenen, zijn in de vacantie uitstedig, waardoor in hun plaats betaalde krachten zouden aangesteld moeten worden. Het niet ver strekken van voedsel gedurende de vacantie beteekent dus voor de gemeente een tamelijk belangrijke bezuiniging. Spreker acht het gewenscht, de bezuiniging niet al te sterk door te voeren en daarom is hij er voor, dat de schoolkinder voeding in de vacantie niet, maar overigens eiken dag plaats heeft. De heer Tepe vestigt er de aandacht op, dat de school kindervoeding niet verstrekt wordt door Burgemeester en Wethouders, zoodat het voorstel van mevrouw Braggaarde Does formeel niet juist is en eigenlijk zou moeten luiden: ,,De Raad verzoekt het College van Burgemeester en Wet houders de vereeniging Schoolkindervoeding en -kleeding te vragen, de voeding ook in de Paasehvacantie te verstrekken". In de gegeven omstandigheden is het voor het College uiterst moeilijk, zoo niet onmogelijk, den Raad te adviseeren, het voorstel van mevrouw Braggaarde Does aan te nemen. Voor het dienstjaar 1933 was voor de schoolkindervoeding en -kleeding 31.900.uitgetrokken, welk bedrag bij suppletoire begrooting is verhoogd tot 45.000.Voor het dienstjaar 1934 was deze post geraamd op 43.500. welk bedrag bij nota van wijziging is teruggebracht tot ƒ33.500.De Raad heeft deze vermindering goedgekeurd en weet, dat zij alleen is te verkrijgen door het niet verstrekken van voedsel gedurende de vacanties en het verstrekken van voedsel op 3 in plaats van op 6 dagen gedurende een bepaalde periode. Het is in deze omstandigheid voor het College on mogelijk, den Raad te adviseeren, de vereeniging te vragen, de uitgave van 1000.die voor de sehoolkindervoeding in de vacantie noodig is, voor haar rekening te nemen. Indien men met de voedselverstrekking op den ouden voet zou doorgaan, zou geruimen tijd voor het einde van het jaar het beschikbare geld gebruikt zijn. Nu zegt mevrouw Braggaar: in 1932 is besloten wegensde crisisomstandig- Schoolkindervoeding in Paasehvacantie. (Tepe e.a.) heden ook tijdens de vacanties voeding te verstrekken, is de crisis dan zooveel verminderd? De crisis is niet ver minderd, integendeel verergerd, maar ook de financieele crisis is verergerd; tengevolge daarvan zijn voorstellen aan den Raad gedaan tot bezuiniging op dezen post, mede in verband met aanmerkingen, daarop gemaakt door Gedepu teerde Staten. Volgens mevrouw Braggaar behoeft men niet te rekenen op het particulier initiatief in deze; spreker zou op het particulier initiatief juist een zeer ernstig beroep willen doen. In „In en om de school", maandblad van de afdeeling Leiden van den Bond van Ned. onderwijzers, leest spreker de volgende ware woorden, de meest ware woorden die hij er ooit in gelezen heeft: „Een zoo pijnlike bezuinigingsmaatregel wordt door Burgemeester en Wethouders zeker niet met vreugde ge troffen. De kosten van de gemeentehuishouding moeten gedekt zijn, wil de gemeente haar kredietwaardigheid be houden." De schrijver erkent dus, dat het College dien maatregel slechts voorstelt op grond van de slechte financieele om standigheden. „O. i. rust dan ook de verantwoording voor deze smartelike maatregel niet in de voornaamste plaats op Burgemeester en Wethouders Met genoegen heeft spreker die passage gelezen, maar met nog meer genoegen leest spreker de conclusie „Dus: verlaging van de norm kan ook niet. Er is nog een andere mogelijkheid. Als we zien, welk bedrag het Pelikaan-komitee in Leiden bij elkander heeft gebracht, zou het dan niet gelukken door een groot opgezette aksie althans een gedeelte van de benodige tien duizend gulden bijeen te brengen? Als Burgemeester en Wethouders met hun autoriteit eens daarachter gingen staan! Als de Leidse pers haar kolommen eens daarvoor beschikbaar stelde! En dan: Er is o. i. van de zijde van de Gemeente nog wel een bedrag te vinden." Dat laatste laat spreker in het midden. Mevrouw Braggaar zegt: het particulier initiatief heeft niets opg;eleverd. Op die manier inderdaad niet; met een enkel ingezonden stukje in de courant is nooit iets bij elkaar te krijgen; een dergelijke actie moet georganiseerd worden. Waar ook de vereeniging zelf overtuigd is, dat bezuiniging en verlaging van het gemeentelijke subsidie noodig zijn, ook voor de toekomst, zal het niet onmogelijk zijn, dat de vereeniging zelf een ruime actie op touw zet om te trachten van particulieren giften bij elkaar te krijgen om aldus het tekort van ƒ10.000.aan te zuiveren. Spreker is overtuigd, dat het gemeentebestuur bereid zal zijn, zijn steun te ver- leenen aan een dergelijke actie en aan een dergelijk beroep op de particuliere liefdadigheid. Houdt men die gedachte, voor oogen, dan kan men ook met minder ongerustheid de toekomst tegemoet gaan. Spreker stelt zich ook veel voor- van het houden van een bloemendag, volgens hem een van de meest ideale middelen om een beroep te doen op de lief dadigheid. Spreker weet wel, dat wanneer men een beroep doet op de particuliere liefdadigheid, het daardoor niet mogelijk gemaakt zal worden nu reeds geld bijeen te brengen voor verstrekking van voeding tijdens de Paasehvacantie. De tegenwoordige toestand geeft het College geen gelegen heid om aan den Raad te adviseeren, die ƒ1.000.maar uit te geven voor voeding in de Paasehvacantie, te meer, omdat de begrooting nog niet eens is goedgekeurd en het zelfs zeer wel mogelijk is, dat het College straks van höherer Stelle te vernemen krijgt, dat de post voor de schoolkinder voeding op een te hoog bedrag is uitgetrokken. Wil de Raad, in afwachting van de gunstige werking- van het particulier initiatief, waarin spreker zelf wel eenig vertrouwen heeft, een dergelijk besluit nemen, dan is de verantwoording voor het al of niet slagen er van voor den Raad. Het College mag er op het oogenblik niet toe adviseeren, gezien het feit, dat de begrooting nog niet is goedgekeurd en gelet op de financieele positie van de gemeente. Mevrouw Braggaarde Does is ten zeerste teleurgesteld door het antwoord van den Wethouder en het betoog van den heer Bergers. Het blijkt, dat men nu precies het tegenover gestelde doet van wat men in 1932 gezegd heeft en men een voudig de bakens naar beneden verzet. De heer Bergers neemt wel meer de eigenaardige houding aan, dat hij eerst spreekt tegen een Voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar zich later er mede vereenigt. Nu is de onderbreking van de voeding tijdens de vacantie volgens hem niet zoo erg, maar in 1932 zei hij, dat ze onder-voeding beteekende. Ook meende de heer Bergers, dat de afwezigheid van sommige onderwijzers en onderwijzeressen een bezwaar zou zijn, maar alvorens haar voorstel in te dienen, heeft spreekster

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 31