160
MAANDAG 19
MAAET 1934.
Voorstel-Coster i. z. muziekbelasting voor eafé's en
(Manders e.a.) i. z. belasting op tooneelvertooningen.
de indiening van zijn voorstel aankondigde, geen bode aan
wezig was om het#den Voorzitter te overhandigen.
De Voorzitter vindt dit een zeer zwak motief.
De heer Goslinga merkt op, dat indien de heer Manders
het voorstel Zaterdag jl. aan het College had toegezonden,
het College vóór deze vergadering in de gelegenheid was ge
weest, de strekking er van te overzien.
De heer Huurman vraagt zich af, of het niet beter is, dit
artikel aan te honden, nu blijkt, dat de Wethouder omtrent
het voorste] van den heer Manders een andere opvatting
heeft dan de voorsteller bedoelt. Hoe kan een raadslid in deze
omstandigheden met kennis van zaken zijn stem uitbrengen!
De heer Manders meende, dat de zaak zeer duidelijk was.
Bij aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders zou in het artikel staan:
1°. dat de vermakelijkheden kosteloos of tegen betaling
van niet meer dan 0.30 per persoon, alles inbegrepen, toe
gankelijk zijn en 2°. dat de kosten van deze vermakelijkheden
niet meer dan 0.30 per bezoeker mogen bedragen. Indien
het gestelde sub 1°. wordt geschrapt, is het artikel duidelijker
en gemakkelijker toepasselijk, dan het thans is. Dan wordt
ook volkomen voldaan aan den wensch van den Wethouder,
die daardoor een zuiveren waardemeter heeft. Waarom zou
men dan nog den anderen waardemeter er bij sleepen, die
zooals de Wethouder heeft gezegd, niet bedoeld is?
Op deze wijze zou ook aan de wenschen van verschillende
vereenigingen worden te gemoet gekomen.
De heer Goslinga blijft er bij, dat hij het denkbeeld van het
amendement-Manders, waarin deze betrekt een deel van art.
3, dat op het oogenblik niet voorgesteld wordt te wijzigen,
niet kan overzien. Volgens spreker wordt er daardoor weer
een nieuwe maas bij gemaakt en niet een gesloten, zooals
door het voorstel van het College. Door deze wijziging van
het College bewijst men tal van vereenigingen een grooten
dienst; die waren vroeger vrij van de vermakelijkhedenbe-
lastingnu probeeren enkele vereenigingen uit de contributie
op haar jaarfeest een vermakelijkheid te geven, die aanzien
lijk meer kost dan 0.30 per bezoeker.
Als dit den heer Manders zoo ter harte ging, had hij dit
amendement tevoren moeten indienen; spreker kan dit niet
overzien. De toepassing van de verordening wordt hierdoor
niet gemakkelijker, maar moeilijker. Spreker ontraadt aan
neming Van dit amendement.
De heer Bergers vraagt aanhouding van dit punt tot een
volgende vergadering; verschillende Raadsleden schijnen het
niet te begrijpen.
De Voorzitter heeft daartegen geen bezwaar. De fout is
evenwel, dat het amendement zoo laat ingediend ishet had
gemakkelijk Zaterdag j.l. ingediend kunnen zijn.
De heer Huurman vindt verordeningen maken altijd een
moeilijk werk; thans te beslissen, acht hij ongewenscht. Is
het niet beter er nog eens over te denken en Burgemeester
en Wethouders te verzoeken over het voorstel-Manders prae-
advies uit te brengen? Spreker doet daartoe het voorstel.
De heer Goslinga acht dit toch niet juist. Het is toch niet
te veel gevergd, dat men dergelijke amendementen tijdig in
dient. Nu is aanhouding in dit geval van dit voorstel niet zoo
verschrikkelijk, omdat men tot .1 Januari 1935 gedekt is.
Uitstel is echter een zekere premie op het indienen van
amendementen zoo laat als de heer Manders nu doet. Staande
de vergadering is dit voor spreker niet te begrijpen. Spreker
moet vechten tegen menschen, die hem elk oogenblik trach
ten te nemen; daartegen moet hij gevrijwaard zijn. Als hij
zoo'n geval ontdekt, zeggen sprekers ambtenaren, hoe de
verordening gewijzigd moet. Hier komt echter plotseling een
voorstel om een paar zinsneden te schrappen; dan gevoelt
spreker zich onzeker; hij heeft het gevoel, dat door dit amen
dement een maas geopend wordt. Spreker is niet voor het
voorstel-Huurman.
De Voorzitter ontraadt namens het College het voorstel-
Huurman.
Het voorstel van den heer Huurman, om het amendement-
Manders te stellen in handen van Burgemeester en Wet
houders om praeadvies, wordt aangenomen met 21 tegen
12 stemmen.
Voorstel-Coster i. z. muziekbelasting voor eafé's en
(Goslinga e.a.) i. z. belasting op tooneelvertooningen; e.a.
Vóór stemmen: de heeren Vallentgoed, van Bek, van Tol,
mevrouw Braggaarde Does, de heeren Vos, Coster, Man
ders, Bergers, van Stralen, mevrouw de Clerde Bruijn,
de heeren Kooistra, Koole, Sehüller, Donders, van Weizen,
Bosman, Wilmer, Groeneveld, Huurman, Verweij en Kuipers.
Tegen stemmen: de heeren van Es, Beekenkamp, van der
Beijden, van Rosmalen, Wilbrink, van Becke, Meijnen,
Splinter, Goslinga, Romijn, Tepe en de Reede.
De heer Goslinga geeft in overweging, het overige gedeelte
van de verordening ook aan te houden en verzoekt den leden,
die voornemens zijn amendementen in te dienen, dit tijdig te
doen, opdat de gang van zaken in de volgende vergadering
niet is, zooals hij nu is geweest.
De Voorzitter stelt namens het College voor artikel I en
de verdere behandeling van punt 20 aan te houden tot een
volgende vergadering en herhaalt het beroep, dat de heer
Goslinga op de leden heeft gedaan. Het komt herhaaldelijk
voor, dat leden op het uiterste oogenblik voorstellen bij het
College indienen. Wanneer dit geschiedt bij de behandeling
van een verordening, is de zaak niet meer te overzien.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter tot aanhouding
besloten.
De Voorzitter geeft thans het woord aan den heer van Eek,
die het gevraagd heeft tot het doen van een voorstel van orde.
De heer van Eek stelt voor, de behandeling van het voorstel
van mevrouw Braggaarde Does betreffende de school
kindervoeding in de a.s. Paaschvacantie, gelet op het spoed-
eischende karakter van dit voorstel, te doen voorafgaan aan
de behandeling van agendapunt 21 en de door spreker te
houden interpellatie.
De Voorzitter heeft tegen het voorstel van orde van den
heer van Eek geen bezwaar.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van orde van dep hger van Eek
besloten.
Het voorstel van mevrouw Braggaarde Does luidt als
volgt
„Ondergeteekende stelt voor, de schoolkindervoeding ook
gedurende de a.s. Paaschvacantie te verstrekken."
Mevrouw Braggaar<le Does kon bij de behandeling van
de begrooting voor het dienstjaar 1934 niet vermoeden, dat
zij wederom een voorstel als dit bij den Raad zou moeten
indienen. Haar fractie had besloten, bij de behandeling van
de begrooting zulk een voorstel niet te doen, omdat het College
in de vergadering van 11 Juli 1932 in zijn praeadvies op spreek
sters voorstel had verklaard, dat de tijdsomstandigheden
het verstrekken van voedsel aan de kinderen in de vacantie
noodzakelijk maakten.
De tijdsomstandigheden zijn nu veel slechter dan toen.
Door den langen duur van de werkloosheid is de uitputting
in de gezinnen der werkloozen grooter geworden.
In 1932 heeft de heer Bergers tegenover den heer van
Rosmalen niets minder opgemerkt dan dat de inhouding van
het voedsel gedurende de vacantie beteekende ondervoeding.
Indien toen gevaar voor ondervoeding bestond, bestaat
het nu zeker ook.
Spreekster heeft bij de behandeling van de begrooting
er voor gewaarschuwd, dat de kinderen door de verlaging
van het subsidie er veel slechter aan toe zouden zijn. Helaas
zijn dit feiten, want binnen zeer korten tijd dreigt ingevoerd
te worden, wanneer althans zich niet daartegen verzet de
katholieke fractie, die hier verklaard heeft alleen voor een
voorstel te zullen stemmen, wamieer het geen verslechting
voor die kinderen beteekent, niets minder dan dat de kinderen
in plaats van 6, 3 dagen per week voeding zullen krijgen.
Wanneer deze kinderen, voor wie dit dikwijls de eenige maal
tijd, althans hoofdmaaltijd is, dien maar 3 dagen per week
zouden krijgen, zal dat voor deze kinderen slechte gevolgen
hebben, zooals de heer Bergers zelf verklaard heeft, zal stop
zetting tijdens de vacantie ondervoeding beteekenen. Er is
hier gezegd: de normen mogen niet verlaagd, maar wat ge
beurt? Vroeger werden de inkomsten van de andere kinderen
voor de helft in rekening gebracht, thans geheel. Vooral
wanneer men uit de arbeidersklasse voortkomt, weet men dat
het voor de kinderen, die inkomsten hebben, onmogelijk is