MAANDAG 19 MAAET 1934. 159 Voorstel-Coster i.z. muziekhclasting voor cafe's eni.z. belasting (Manders e.a.) op tooneelvertooningen. men zoo'n avond als een propaganda voor die vereeniging. Men wil echter den toegangsprijs voor de introducé's niet zoo laag stellen, dat het voor hen, die geen belangstellen in de andere vergaderingen der vereeniging, voordeeliger is zonder lid te worden alleen de feestvergadering te bezoeken. Het zon niet zoo erg zijn, indien de kosten van de feest vergadering eens iets meer bedroegen dan het bedrag, dat in het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt genoemd. Men zou echter aan sprekers bezwaar reeds veel te gemoet komen, wanneer men in het bestaande artikel 3 de woorden „en kosteloos of tegen betaling van niet meer dan 0.30 per persoon, alles inbegrepen, toegankelijk zijn," schrapte. Tegen de bepaling van de algemeene kosten op 0.30 per persoon zou dan niet zooveel bezwaar bestaan. De vereenigingen zouden meer gebaat zijn, terwijl meer zou worden voldaan aan de bedoeling, die hierbij vooigezeten heeft. De heer Goslinga betoogt, dat de bedoeling van de bepaling van artikel 3 is, aan werklieden-, jongemannen-, jongemeisjes- vereenigingen en dergelijke vrijstelling van belasting te ver- leenen voor het houden van haar jaarvergaderingen, indien deze kosteloos of voor een niet hooger bedrag dan 0.30 per persoon toegankelijk zijn. Het geldt uitsluitend ver eenigingen, tot welker eigenlijke doel en gewone werkzaam heden het geven van vermakelijkheden niet behoort. De praktijk is geworden, dat enkele vereenigingen, die onder de omschrijving van dit artikel vallen, eenmaal per jaar een feest organiseeren, dat wel kosteloos toegankelijk is voor haar leden, maar zóó kostbaar is, dat de onkosten er van veel meer bedragen dan 0.30 per bezoeker. Men tracht op die wijze aan de betaling van belasting te ontkomen, maar het is niet de bedoeling geweest, dezen vereenigingen, die geen werklieden vereenigingen zijn, vrijstelling te ver- leenen, aangezien zij de belasting zeer goed kunnen be talen. Bij verordeningen als deze speurt men ijverig naar mazen. Burgemeester en Wethouders meenen, dat met de aan neming van de door hen voorgestelde aanvulling van het artikel een flinke maas in de verordening wordt toegenaaid. De heer Groeneveld noemde een geval van een niet ge slaagden avond van een vereeniging, maar dit artikel slaat op jaarvergaderingen van gewone vereenigingen, die niet zoozeer afhankelijk zijn van de grootere of kleinere belang stelling van het groote pubhek, maar uitsluitend van de mate van belangstelling van de eigen leden. Nu weet men in elk bestuur toch wel ongeveer hoe druk de jaarvergadering van zoo'n vereeniging bezocht wordt; de heer Groeneveld ontkent dit nu, maar spreker is geen leek op vergadering- gebied; in het algemeen weet men wel hoevelen een jaar vergadering, waaraan een feestelijk karakter gegeven wordt, zullen bezoeken; daarop rekent men met de consumptie en met de zaal. Wanneer door onverwachte omstandigheden, die men niet in de hand heeft, zoo'n vergadering eens zou mislukken, dan is spreker toch ook niet zoo'n barbaar, dat hij zegt: toch zult gij daarvoor betalen; als het inderdaad niet genoten is, zou het toch onbillijk zijn, daarvoor te laten betalen. Laat de heer Groeneveld nu van spreker aannemen, dat deze bepaling noodig is om een gebleken maas in de ver ordening weer dicht te maken; een enkele vereeniging zal daarvan natuurlijk last hebben, maar dat zal toch niet een zijn, die men destijds met dit artikel wilde vrijstellen; men wilde toen vrijstellen een groot aantal vereenigingen, die voor een eenvoudig jaarfeest toch moesten betalen, maar niet vereenigingen, die dure vermakelijkheden gaven en er zich speciaal op toelegden feesten te geven tegen betaling- der contributie. Ook ontkent spreker ten stelligste, dat die toepassing onverkwikkelijk zou zijn, zooals de heer Manders zegt. In 1932 zijn op grond van dit artikel 42 vrijstellingen verleend, in 1933 49, hetgeen de gemeente kostte resp. 929.en ƒ1.037.Die vrijstelling ex art. 3 is uitermate moeilijk te hanteeren, maar dat artikel wordt zoo soepel mogelijk gehanteerd. De heer Manders spreekt over een propaganda-avond, waarvoor de toegangsprijs ƒ0.75 is; wanneer iemand dat kan betalen, is dat een uitermate ge schikt object voor spreker om daarvan 0.12| af te halen voor de gemeente. Dan is de waarde van die uitvoering 0.75 en dan moet betaald worden per bezoeker. Als men 0.75 entrée vraagt, neemt de fiscus aan, dat de waarde van die toegangskaart op ƒ0.75 moet gesteld worden; daar mede geeft men zelf reeds aan, dat die meer waard is dan 0.30 en dan valt men niet onder de vrijstelling ex art. 3g. Inzake de hanteering van deze verordening hebben spreker nooit klachten bereikt. Een enkele vereeniging wordt echter wel eens teleurgesteld; spreker moet ze, vaak zelfs uit eigen kring, wel teleurstellen. Voorstel-Coster i.z. muziekbelasting voor cafe's en i.z. belasting (Goslinga e.a.) op tooneelvertooningen. In het algemeen heeft deze verordening geen aanleiding- gegeven tot het indienen van ernstige klachten bij den Baad. De heer Manders ontkent, dat de waarde van een feest vergadering wordt bepaald door den toegangsprijs. In het algemeen is men bereid voor den toegang tot een feestver gadering iets meer te betalen dan de waarde van het daar gebodene is. De vereenigingen willen echter niet, dat wanneer haar feestvergaderingen mede een propagandistisch karakter dragen, sommigen volstaan met een maal per jaar een klein bedrag als toegangsprijs te betalen, doch het verder niet noodig oordeelen lid te worden om zoodoende vrij te zijn van de betaling van contributie. De waardemeter voor de feestvergadering is reeds dooi- het College aangegeven door aan het artikel toe te voegen: „en voor zoover de kosten van de vermakelijkheden niet meer dan 0.30 per bezoeker bedragen". Men heeft dan geen anderen factor noodig, zoodat de zooeven door spreker ge citeerde woorden uit het artikel geschrapt kunnen worden. Spreker geeft daarom den Baad in overweging, de woorden „en kosteloos of tegen betaling van niet meer dan 0.30 per persoon, alles inbegrepen, toegankelijk zijn" uit het artikel te schrappen. De heer Groeneveld is door het antwoord van den Wet houder niet bevredigd. Er is geen sprake van, dat men, ook al is men bestuurslid van de betrokken vereeniging, het aantal bezoekers van een feestvergadering van te voren kan schatten. Het doel van het houden van een feestelijke jaarvergade ring is voor de vereenigingen, waarom het bij dit artikel gaat: door een aanlokkelijk programma de leden bij elkaar te krijgen en van de „slapende" leden werkende leden te maken. Soms zijn de kosten van een dergelijke vergadering- heel hoog en wordt een gedeelte der onkosten door kasgeld gedekt. Men bepaalt een entrée lager dan ƒ0.30; dan is dat in orde, maar de leden komen niet; de vereeniging heeft een zeer grooten financieelen strop. Dit is geen fantasie, maar komt dagelijks en overal voor. Spreker acht het zeer onbillijk om dan te zeggen: gij valt onder de belasting, want; per aanwe zigen bezoeker was de waarde der vermakelijkheid meer dan 0.30. Nu kan de Wethouder wel zeggen: dan zullen wij met onze hand over het hart strijken, maar op grond waarvan zal hij dan consideratie gebruiken? Dat moet toch ergens op steunen. Daar is spreker absoluut tegen; als er een veror dening is, moet ze nageleefd en als ze verkeerd is, moet ze afgeschaft of gewijzigd, maar spreker heeft ernstig bezwaar tegen willekeurige toepassing. Waar door den Wethouder niet is ontkend, dat deze verordening in haar uitwerking zeer onbillijk kan zijn, vraagt spreker: is deze wijziging in dit arti kel zoo dringend noodzakelijk. Volgens den Wethouder wordt de verordening ontdokenhet is mogelijkbij een festiviteit is men, vooral in kleine vereenigingen, al heel gauw toe aan een waarde van ƒ0.30 per bezoeker; voor kleine vereenigingen is het bijna onmogelijk een programma samen te stellen, dat minder kost dan 0.30 per aanwezigen bezoeker. Spreker heeft echter niet den indruk, dat van deze bepaling in het algemeen groot misbruik gemaakt wordt en kan worden om de gemeente te benadeelenhet komt misschien wel eens voor, maar wordt hier nu de gemeente zoo belangrijk benadeeld en wordt de verordening zoozeer ontdoken, dat daarin dringend voorzien moet worden? Spreker heeft dien indruk niet. Spreker zou het artikel maar ongewijzigd willen laten. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amendement van den heer Manders, luidende: „Ondergeteekende stelt voor in art. 3 der vermakelijkheids belasting de woorden: „en kosteloos of tegen betaling van niet meer dan 0.30 per persoon, alles inbegrepen, toegan kelijk zijn," te laten vervallen en overigens dat artikel als voorgesteld in Ingekomen Stuk No. 56 van 9 Maart 1934 aan te vullen." Dit amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Goslinga zegt, dat dit eigenlijk geen amendement is op hetgeen het College op het oogenblik voorstelt. De redactie, welke door den heer Manders is voorgesteld, is buitengewoon onduidelijk. De Voorzitter had liever gezien, dat de heer Manders het voorstel eerder had ingediend en daarmede niet had gewacht tot het oogenblik, waarop de Baad aan de stemming over het artikel toe is. De heer Manders zegt, dat op het oogenblik, waarop hij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 29