158 MAANDAG 19 Voorstel-Coster i. z. muziekbelastiny voor cafe's en (Coster e.a.) i. z. belasting op tooneelvertooningen. Het is een kleinigheid, waardoor aan de wenschen van de belanghebbenden wordt te gemoet gekomen. Men doet dan alleen, wat ook in andere gemeenten wordt gedaan. De heer Groeneveld zegt, dat bij de bestaande tarieven van de muziekbelasting een klem verschil in oppervlakte een belangrijken invloed kan hebben op de grootte van het bedrag der belasting en betreurt het daarom, dat Burge meester en Wethouders niet zijn ingegaan op zijn denkbeeld om de tarieven geleidelijker te laten stijgen dan nu het geval is. Burgemeester en Wethouders zijn er tegen, omdat zij het in de tegenwoordige omstandigheden niet verantwoord vinden, de groote zaken te belasten met het bedrag, waarvan de kleine zaken worden bevrijd. Is het dan nu wel een tijd om de kleine zaken naar verhouding zwaarder te belasten dan de groote? Bij de toepassing van sprekers denkbeeld zou de uitwerking- van de verordening billijker zijn. De heer Wilmer vestigt de aandacht op een argument van den heer Coster, dat op spreker speciaal veel indruk heeft gemaakt. Volgens de verklaring van den heer Coster zouden n.l. 18 van de 22 gemeenten, die een muziekbelasting heffen, de heffing laten plaats hebben op de wijze, die door den heer Coster wordt voorgesteld. De heer Goslinga neemt aan, dat de heer Groeneveld wel zal begrijpen, dat Burgemeester en Wethouders geen voor stel doen, waarvan de nominale opbrengst minder is dan de bestaande. Indien men een grootere differentiatie brengt in de tarieven, kan men hetgeen men daardoor verliest alleen terugwinnen door de grootere zaken zwaarder te belasten. Het zou onbillijk zijn, dit te doen, omdat het juist den grooten zaken niet zoo goed gaat, zooals uit de opbrengst van het vergunningsrecht is gebleken, terwijl het een aantal kleinen zaken nog wel goed gaat. Er is nog altijd een groot aantal menschen, dat helaas hetgeen het verdient in drank omzet. Nu heeft liet College zich, op advies van de Commissie voor de Financiën, op het standpunt gesteldgeen verzwaring van lasten, voor wien ook; wij kunnen op het oogenblik helaas geen verlichting aanbrengen, maar laten wij het ook niet verzwaren, maar het laten zooals het is; anders werkt men de ontevredenheid in de hand. De caféhouders moeten tevreden zijn, dat het niet verzwaard is. Als men dit kan bereiken, ook voor de andere belastingbetalers, zal spreker zich zeer gelukkig achten. In tal van gemeenten zijn de be lastingen zeer verzwaard. Overigens heeft het College princi pieel tegen het denkbeeld-Groeneveld niet veel bezwaar. Nu en dan gebeuren er dingen in de stad, waarbij spreker denkt: wij konden daarvan wel wat meer heffen. Spreker denkt aan het geval, dat een beroemd orkest speelt in een café en dat men de prijzen van de consumpties sterk ver hoogt; dat is toch eigenlijk een verkapte entrée voor die vermakelijkheid; daaraan kan spreker dan niets doen. Het gaat spreker wel eens aan het hart, maar men moet die zaak niet naar een enkel geval beoordeelen. Spreker houdt het in de gaten en als er gelegenheid is wat te belasten, zal hij dat niet nalaten, maar op het oogenblik meent het College, en het wordt daarin gesterkt door het advies van de Commissie voor de Financiën, dat op het oogenblik voor geen enkele categorie de belasting verhoogd moet worden. Zoodra men spreekt over de voor het publiek toegankelijke ruimte is er al verschil van meening, of daaronder ook het biljart valt. Dat is toch een aantrekkelijkheid voor het café en een bron van inkomsten. Spreker erkent, dat er voor betaald wordt reeds, maar in tal van gemeenten wordt die ruimte niet afgetrokken. De ruimte, door het orchestrion ingenomen, wil de heer Coster ook weer aftrekken. Spreker heeft in een van de stukken gelezen, dat men zelfs twist heeft gekregen over de pooten van de tafels en van de stoelen de daardooi ingenomen ruimte moest ook eigenlijk afge trokken worden. Wel bedraagt die slechts enkele cM.2 per poot, maar bij 50 stoelen kan aftrek van die ruimte ver oorzaken, wanneer men net in een hoogere klasse geplaatst is, dat men in een lagere klasse komt. Daarom is spreker er tegen. De heer Coster zegt wel: met eenmaal 34 localiteiten opmeten is men er van af, maar er zal toch voortdurend controle op die inrichtingen noodig zijn, of die oppervlakte niet grooter wordtmen kan bij de meting wel zooveel dingen neerzetten, dat men zich niet roeren kan, en zoodra de metende ambtenaren de hielen gelicht hebben de rest naar den zolder brengen. Men is er van hoog tot laag voor te vinden om den gemeentelijken fiscus wat afhandig te maken. Dus ook op dit gebied zou er een vrij scherpe contróle moeten zijn. Bovendien zou een bron van ruzies geschapen worden. MAART 1934. Voorstel-Coster i. z. muziekbelasting voor café's en (Goslinga e.a.) i. z. belasting op tooneelvertooningen. Men kan het doel ook bereiken door de tarieven te ver lagen, hetgeen de heer Coster niet wil, omdat dit de gemeente te veel zou kosten en het hem alleen er om te doen is, een bepaald aantal kleine zaken te ontlasten. Spreker ziet in de bestaande verordening geen onbillijk heid. Men heeft als grondslag voor de bestaande tarieven de oppervlakte van den vloer genomen, maar had daarvoor ook kunnen nemen de oppervlakte van de ramen, het aantal verkochte borrels of het aantal kubieke meters, dat de ruimte groot is. Spreker moet den Raad er echter ernstig voor waarschuwen, geen onzekeren grondslag in te voeren. De heer Coster heeft in de stukken niet gelezen, dat, zooals het bericht luidt, hetwelk de W7ethouder heeft ont vangen, in een gemeente ruzie was ontstaan over den aftrek van de oppervlakte der plaats, die door de pooten der stoelen werd ingenomen. Indien de verordening voorschrijft, dat de oppervlakte van de plaats, die door een biljart, een orches trion en een buffet wordt ingenomen, afgetrokken moet worden, heeft het niets met de pooten van de stoelen te maken. Uit het betoog van den Wethouder krijgt men den indruk, dat de gemeente niets kan missen, maar bij het laten maken van tusschentijdsche promoties kan zij het wel. Laat de Wethouder nu zeggen, evenals twee jaar geleden in een besloten vergadering, toen het kapitaal sprak, „beter een half ei dan een leege dop". Is het College alleen te vermurwen als men met kapitaal gaat dwingen? Kan men niet langs den aangegeven weg zijn doel bereiken, wanneer men niets onredelijks vraagt? Het voorstel van den heer Coster wordt verworpen met 25 tegen 7 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Vallentgoed, van Eek, van Es, Beekenkamp, van der Reijden, mevrouw Braggaarde Does, de heeren van Rosmalen, Vos, Wilbrink, Meijnen, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Kooistra, Splinter, Goslinga, Romijn, Tepe, Koole, Schüller, Donders, de Reede, van Weizen, Bosman, Huurman, Verweij en Kuipers. Vóór stemmen: de heeren van Tol, Coster, Manders, Ber gers, van Stralen, Wilmer en Groeneveld. (De heer van Eecke was bij deze stemming tijdelijk af wezig.) De Voorzitter stelt thans aan de orde de verordening sub b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Beraadslaging over artikel I (Zie Ing. St. blz. 27.) De heer Groeneveld zegt, dat het bestaande art. 3 deze beteekenis heeft, dat een vermakelijkheid van een vereeniging, die niet tot doel heeft vermakelijkheden te geven, welke vermakelijkheid dan eenmaal per kalenderjaar mag worden gegeven, buiten de belasting valt, wanneer de toegangsprijs niet hooger is dan 0.30. Nu schijnen sommige van die vereenigingen, bij een toegangsprijs van 0.30 of minder, extra dure programma's te maken en uit de kas bij te betalen op den entréeprijs. Daarom stelt het College voor een wijzi ging, dat de kosten van de vermakelijkheden niet hooger mogen zijn dan 0.30 per bezoeker; per aanwezigen bezoeker wordt natuurlijk bedoeld; anders valt een dergelijke ver makelijkheid toch in de belasting. Oogenschijnlijk is daarvoor veel te zeggen, maar dit zou toch tot zeer zonderlinge resultaten kunnen leiden. Wanneer b.v. door slechte opkomst de kosten per aanwezigen bezoeker, die op 0.30 waren geraamd, in werkelijkheid 0.60 bedroegen, dan zou die vereeniging in de eerste plaats een belangrijken strop hebben doordat zij veel minder aan entrée's ontvangt, maar bovendien valt zij in de belasting. Spreker is er voor het geld te halen waar het is, maar in zoo'n geval is het er niet en dan moet men het er ook niet halen. Wanneer deze wTijziging tot dergelijke zonder linge resultaten leidt, acht spreker haar hoogst onbillijk. De heer Manders vreest, dat deze verordening tot ver schillende onverkwikkelijke dingen aanleiding zal geven. Volgens het voorstel van het College valt het geven van vermakelijkheden door een vereeniging o. a. buiten de be lasting, wanneer de entréeprijs niet meer dan 0.30 per persoon is en de kosten niet meer dan 0.30 per persoon bedragen, maar, als dit laatste het geval is, dan doet het er ook weinig toe, of een entréeprijs wordt gesteld van 0.30 per persoon dan wel hooger. Immers men geeft dergelijke avonden voor de leden, doch stelt daarbij ook wel introducties tegen een bepaald bedrag beschikbaar; dan beschouwt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 28