MAANDAG 19 MAART 1934.
149
(Voorzitter e.a.)
geven, toen hij zei, dat inderdaad gummistokken waren ver
strekt en hij den Raad ook eenigermate op de hoogte bracht
van de redenen, die tot deze verstrekking geleid hadden en
spreker bekend waren geworden uit het advies van den
Commissaris van Politie.
Verder behoort deze zaak thuis bij Maatschappelijk Hulp
betoon. De Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon, die
van alle omstandigheden op de hoogte kon zijn en het al of
niet wenschelijke van dezen maatregel moet beoordeelen,
heeft in deze het initiatief genomen.
Voor zoover het gemeentebestuur en spreker bij deze zaak
betrokken waren, is aan mevrouw Braggaarde Does een
volledig en voldoende antwoord gegeven en verder dan dat
kan spreker eigenlijk onmogelijk gaan.
Spreker wist in de vorige vergadering wel degelijk, waar
over het bij dë gestelde vraag ging, maar herinnerde zich
ook de vraag van mevrouw Braggaarde Does, of degene,
die de gummistokken aan de armbezoekers had gegeven,
van meening was, dat daarmede de magen van de armen
konden gevuld worden. Spreker vond dat een verkeerde voor
stelling van zaken. Mevrouw Braggaarde Does weet zeer
goed, dat dit in niemands bedoeling heeft gelegen en de
gummistokken alleen zijn verstrekt, omdat men meende er
goede redenen voor te hebben.
Spreker geeft den Raad nogmaals in overweging, het ge
vraagde verlof niet te verleenen.
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat de Voorzitter het
nu doet voorkomen, alsof deze maatregel in de Commissie
voor Maatschappelijk Hulpbetoon is besproken en men
daar tot het nemen er van besloten heeft.
De Voorzitter heeft niet gezegd, dat daar het besluit er
toe genomen is, maar wel, dat de zaak daar thuisbehoort en
de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon het initiatief
er toe genomen heeft, alsmede zich tot den Commissaris der
Koningin heeft gewend.
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat de Voorzitter deze
opmerking moet maken aan het adres van den Voorzitter
van Maatschappelijk Hulpbetoon, die geheel en al op eigen
initiatief, allicht in overleg met de secretaresse, mej. de Vries,
heeft .gehandeld...De..Commissie .voor Maatschappelijk.Hulp
betoon is èr buiten gehouden. Wanneer de Voorzitter van
Maatschappelijk Hulpbetoon zich naar de aanwijzingen van
den Burgemeester had gedragen, zou deze zaak nooit in
den Raad gebracht zijn, maar in de Commissie voor Maat
schappelijk Hulpbetoon zijn behandeld.
Spreekster heeft ook niet gezegd, dat het was om de
magen van de menschen te vullenzij heeft alleen aangetoond
op welke wijze zij 4 jaar geleden een dergelijk voorstel om
gummistokken te verstrekken, had bestredendaarna heeft
zij gevraagd of het waar was, want het was voor haar werkelijk
ongeloofelijk. Er moest dus een verzoek van Maatschappelijk
Hulpbetoon of van den Burgemeester uitgegaan zijn aan den
Commissaris van de Koningin; spreekster als lid van Maat
schappelijk Hulpbetoon en zij weet positief ook meerdere
leden van Maatschappelijk Hulpbetoon wist hiervan niets
af. Het gaat dus niet aan om iets, dat allerwegen afkeuring
verdient en eenig in zijn soort is, door te drijven en spreekster
de gelegenheid te ontnemen daarover te spreken.
De heer Manders kan zich voorstellen, dat er omstandig
heden kunnen zijn, die Maatschappelijk Hulpbetoon er toe
nopen om aan de armbezoekers die gummistokken te ver
strekken. Spreker hoopt niet, dat ze er zijn, maar mevrouw
Braggaar bewandelt een verkeerden weg, wanneer zij voor
stelt dit hier te behandelen; dit zou niet zijn in het belang
van een goede verhouding tusschen ondersteunden en arm
bezoekers. Wanneer die verhouding hier in het openbaar
besproken wordt, kan «e er niet op verbeteren. Het zou veel
beter zijn dit in Maatschappelijk Hulpbetoon te bespreken;
mevrouw Braggaar zal het beste doen haar voorstel terug
te nemen.
De heer van Weizen acht voor weigering van een dergelijke
interpellatie geen enkele reden aanwezig. Spreker begrijpt
niet de geste van het Collége om deze zaak hier niet in het
openbaar te behandelen; er kan geen grooter belang bestaan
dan dat deze zaak ten volle in het openbaar wordt behandeld
om elk spoor van wantrouwen ten aanzien daarvan uit den
weg te ruimen.
De Voorzitter zegt, dat door het voorstel van het College
niet wordt gezegd dat deze zaak niet in het openbaar be
handeld moet wordendat heeft er niets mee te maken.
Geloofsbrieven van de heeren Tobê en Lombert: e.a.
(Voorzitter)
Spreker heeft gezegd dat deze interpellatie ten onrechte is
aangevraagd, omdat de Burgemeester en evenmin het College,
in deze in eenig opzicht aan den Raad verantwoording
schuldig is.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om de
gevraagde toestemming niet te verleenen, wordt aangenomen
met 18 tegen 12 stemmed.
Vóór stemmen: de heeren van Es, Beekenkamp, van der
Reijden, van Tol, van Rosmalen, Coster, Wilbrink, Manders,
Bergers, van Eecke, Meijnen, Splinter, Goslinga, Romijn,
Tepe, Donders, Bosman en Wilmer.
Tegen stemmen: de heeren Vallentgoed, van Eek, mevrouw
Braggaarde Does, de heeren Vos, van Stralen, mevrouw de
Clerde Bruijn, de heeren Kooistra, Koole, Schüller, de
Reede, van Weizen en Kuipers.
5°. Adres van de N.V. Gebr. van Hoeken's Houthandel
inzake het haar in rekening brengen van de algemeene bij
drage ad. 1.50 per M2. bouwterrein, in verband met het
bouwrijp maken van een terrein nabij den Zijlsingel ten Noor
den van de Waardstraat.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer C. van den Berg,
stenograaf, hoewel contractueel verbonden voor dengene, die
belast is met de levering van het stenografisch verslag van
het verhandelde in dezen Raad, hem beeft medegedeeld,
door zijn benoeming tot Directeur van de Stenografische
Inrichting der Staten-Generaal niet meer in de gelegenheid
te zijn, de vergaderingen van dezen Raad bij te wonen tot
het maken van het verslag.
Gedurende meer dan dertig jaar heeft de heer van den
Berg de vergaderingen van dezen Raad bijgewoond, en van
het daarin verhandelde een betrouwbare weergave geleverd,
op een wijze, die boven allen lof verbeven is.
De aanraking, die de Raadsleden en bet College met den
heer van den Berg moesten hebben, voor zoover het betrof
aanmerkingen of verzoeken, is zeer gering geweest, hetgeen
wel èeii sterk sprekend bemj's'is voöf'het feit, flat hij'zijn
werk voortreffelijk heeft verricht.
De heer van den Berg woont deze vergadering niet bij,
zoodat de Raad en het College nu niet in de gelegenheid zijn
hem persoonlijk dank te zeggen voor zijn welwillendheid.
Spreker stelt daarom den Raad voor, het College te mach
tigen, den heer van den Berg een brief van gelukwensch en
dank voor zijne werkzaamheden ten behoeve van de gemeente
te richten.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt onder
teekenen van instemming overeenkomstig het voorstel van
den Voorzitter besloten.
Aan de orde is alsnu:
I. Onderzoek van den geloofsbrief van de nieuw benoemde
raadsleden, de heeren II. L. J. Tobé en II. Lombert.
De Voorzitter benoemt de heeren van Eek, Wilbrink en
van Es tot leden van de Commissie van onderzoek van deze
geloofsbrieven en schorst vervolgens de vergadering.
Na hervatting van de vergadering deelt de heer van Eek
namens de Commissie mede, dat de Commissie de geloofs
brieven in orde heeft bevonden, weshalve zij tot toelating
van de heeren Tobé en Lombert adviseert.
Daartoe wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming besloten.
II. Voorstel tot het verleenen van eervol ontslag aan den
heer P. A. Wisse als onderwijzer aan de Jongensschool voor
u.l.o.
(Zie Ing. St. No. 40.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
III. Benoeming van een lid van de Plaatselijke School
commissie.
(Zie Ing. St. No. 38).