146 MAANDAG 19 FEBRUARI 1934. Wijziging verordening op het Rijden; e.a. (Voorzitter e.a.) van Stralen, Donders, Manders, Verweij, Huurman, van Eek, Kuipers, Wilbrink, mevrouw Braggaarde Does, de heeren van Es, Vallentgoed, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Meijnen, Coster, van Tol, Koole, de Reede, Schüller, Vos, Kooistra en van der Reijden. Tegen stemmen: de heeren Wilmer en Beekenkamp. (Ook de heer van Weizen had inmiddels de vergadering- verlaten.) De Voorzitter vraagt, of een der leden thans nog iets in het belang van de gemeente in het midden heeft te brengen. Mevrouw Braggaar—de Does vraagt, wanneer zij het ant woord van het College kan verwachten op de vraag, die zij in de vergadering van 20 December jl. heeft gesteld omtrent het dragen van gummistokken door de armbezoekers van Maatschappelijk Hulpbetoon. De Voorzitter zegt, dat indien hij het zich goed herinnert, mevrouw Braggaarde Does in de eerste plaats heeft ge vraagd, of de armbezoekers van Maatschappelijk Hulpbetoon dachten, dat zij met de gummistokken de leege magen van de bedeelden zouden kunnen vullen. Mevrouw Braggaarde Does heeft dat niet gevraagd. De Voorzitter meent, dat mevrouw Braggaarde Does het toch gezegd heeft. Mevrouw Braggaarde Does heeft aan haar vraag als haar meening toegevoegd, dat het verkeerd was. De Voorzitter zegt, dat dit geenszins de bedoeling is geweest van het verstrekken van wapenen. Mevrouw Braggaar—de Does merkt op, dat de Voorzitter zich haar vraag niet eens meer herinnert. Zij heeft gevraagd, of het het College bekend was, dat aan de armbezoekers van Maatschappelijk Hulpbetoon gummistokken waren uit gereikt. Daaraan heeft spreekster de reden toegevoegd, waarom zij dit verkeerd vond. De Voorzitter zegt, dat aan de armbezoekers inderdaad gummistokken zijn verstrekt en er ook alle aanleiding toe is, het te doen, omdat in en buiten het gebouw van Maat schappelijk Hulpbetoon herhaaldelijk aanvallen op deze menschen zijn gedaan en zij zich hebben moeten verdedigen. Reeds geruimen tijd geleden zijn bedreigingen tegen deze ambtenaren geuit, zoodat zij zich niet meer veilig konden begeven naar de plaatsen, waarheen zij ter uitoefening- van hun functie moesten gaan. Ter beveiliging van hun eigen persoon is hun. daarom een stok verstrekt. Dat geschiedt bij allen, die bloot staan aan de aanvallen van anderen en niet dadelijk door de politie kunnen beschermd worden. Mevrouw Braggaarde Does vraagt, of zij thans naar aanleiding van dit antwoord iets zeggen mag. De Voorzitter antwoordt, dat mevrouw Braggaarde Does, indien zij daartoe aanleiding vindt, een interpellatie over deze zaak kan aanvragen. Op het oogenblik kan er echter niet over gedebatteerd worden. Mevrouw Braggaarde Does zal dan nader oj> deze zaak terugkomen. De heer Koole zegt, dat de autobusdienst Stadsverkeer" twee jaar geleden nieuwe wagens heeft aangeschaft ter ver vanging van de oude, die door hun constructie niet voldeden en waarin de passagiers, wanneer de wagens niet voldoende bezet waren, door de veerende beweging soms onwel werden. In plaats van deze nieuwe wagens in gebruik te nemen, exploiteert de dienst „Stadsverkeer" nog steeds de oude wagens. In verband met de concessievoorwaarden en de gemeentelijke subsidie heeft het College het recht, toezicht uit te oefenen op de naleving van de arbeidsvoorwaarden van het personeel en op het materiaal. Spreker verzoekt het College, deze onderneming den eisch te stellen, de nieuwe Wijziging verordening op het Rijden; e.a. (Koole e.a.) wagens in gebruik te nemen voor het vervoer van de passagiers. De Voorzitter zegt, dat het College deze zaak zal onder zoeken. De heer Kuipers meent, dat de Voorzitter omtrent de vacatures bij de politie, waarover spreker bij de behandeling- van de begrooting heeft gesproken, niet juist is ingelicht. Spreker heeft gezegd, dat er vier vacatures waren, waar tegenover de Voorzitter beweerde, dat het aantal vacatures 2 was, en waaraan hij toevoegde, dat de agent van politie van den Berg in 1932 den dienst had verlaten. Spreker heeft thans voor zich liggen een ontslagbrief van 27 Maart 1933, waarin staat: „Gehoord den Commissaris van Politie; Gelet op de Gemeentewet; Besluit den agent van politie 2e klasse A. J. v. d. Berg wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking ont slag als zoodanig te verleenen, zulks met ingang van 16 xApril 1933." Dit is onderteekend door den Voorzitter als Burgemeester. Spreker hoopt, dat de Voorzitter nu zijn bewering, dat spreker onjuist is geweest, zal terugnemen. Die persoon is in 1933 ontslagen; spreker is op 3 Juli 1933 zelf nog voor hem op getreden voor het Ambtenarengerecht, want v. d. Berg was in hooger beroep gegaan: Het antwoord van den Voorzitter was dus niet juist. Waarschijnlijk heeft de V oorzitter zelf verkeerde inlichtingen gekregen. De Voorzitter kan tot zijn spijt dat antwoord van hem niet terugnemen; spreker was volkomen juist. Er was nl. geen vacature; spreker had dien agent ontslagen met ingang- van genoemden datum, maar daartegen had hij hooger beroep aangeteekenddaarmede verviel de vacature en bleef de quaestie van het ontslag in het onzekere; eerst na de vast stelling door het College van de Memorie van Antwoord is de uiteindelijke, onherroepelijke beslissing van den Centralen Raad van Beroep gevallendaarmede was die agent ontslagen. De heer Kuipers zegt, dat deze agent toch in 1933 ontslagen is, nl. op 16 April. De Voorzitter zegt, dat zijn ontslag geen vacature tengevolge had, omdat door hem beroep is ingesteld; daardoor verviel die vacature. De heer Kuipers was dus verkeerd ingelicht. De heer Schüller vraagt wanneer het praeadvies zal ver schijnen op de voorstellen van den heer Beekenkamp en spreker inzake het adres van Bekooijdit loopt al 1£ jaar. De heer Splinter zegt, dat het de bedoeling was dit prae advies reeds in deze vergadering te behandelen; door ziekte van een der ambtenaren zal dit vermoedelijk een vergadering- later worden. Spreker hoopt dus de volgende vergadering aan den wensch van den heer Schüller te voldoen. De heer Manders heeft gezien, dat men op sommige plaatsen bezig is het parkeeren van auto's te regelen, wat natuurlijk zeer wenschelijk is. Nu worden des Zondags en andere dagen op de Oegstgeesterlaan de auto's van de bezoekers van het Ziekenhuis geparkeerd; er bieden zich dan verschillende personen aan om die auto's te bewaken. Er komen echter allerlei wagens, waaronder vrachtwagens en vele oude vehikels, welker eigenaren blijde zijn, dat ze hun zieke familie even kunnen bezoeken, doch die weinig geld hebben om er een fooi op te laten overschieten. Wanneer die bewakers niets krijgen, gaan zij soms verschrikkelijk tegen die menschen te keer. Kan dit niet voorkomen worden? De Voorzitter zal dit onder de aandacht van de politie brengen. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 16