142 MAANDAG 19 EEBEUAEI 1934. Wijziging verordening op de Straatpolitie. (van Stralen e.a.) een middel is om misbruiken daarbij te voorkomen, dat b.v. de opbrengst van steunbonnen ten eigen bate worden aan gewend. Spreker blijft er echter bij, dat het b.v. met een groote staking mogelijk moet zijn een beroep te doen, behalve op de eigen leden van de vereeniging, ook op anderen, al erkent hij, dat het moeilijk is. De heer Beekenkamp is den heer van Eek erkentelijk, dat hij gevolg heeft gegeven aan sprekers opmerking in zake zijn amendement en dit gewijzigd heeft, maar nu rest toch nog altijd het tweede deel van zijn amendement, dat be trekking heeft op het colporteeren bij leden A'an een bepaalde vereeniging; daarbij zijn ook nog verschillende mogelijkheden voor chicanes. De bedoeling van den heer van Eek zal wel zijn, dat men colporteert bij leden van een vereeniging ten behoeve van die vereeniging zelf, maar uit de bewoordingen van bet amendement is dat niet te lezen; spreker kan zich voorstellen, dat iemand de ledenlijst van een vereeniging in zijn zak heeft en alle leden bezoekt, niet om die vereeniging te steunen, maar om zijn eigen zak te spekken, juist een van de dingen, die men voorkomen wil; voorzoover het betrekking heeft op het collecteeren bij bepaalde adressen, is het amendement-van Eek overbodig. Trouwens, art. 45 spreekt van openbare inzameling; daarin heeft men het criterium te zoeken. Verder acht spreker de bezwaren van den heer van Eek ten aanzien van het collecteeren bij stakingen in verband met het politieke karakter van het College overdreven. De Voorzitter ziet in tegenstelling met den heer van Eek in het College geen politiek lichaam, maar wel een lichaam, dat ten bate van alle ingezetenen de gemeente bestuurt en niet gegrond is op de politieke belangen, die zijn leden in ander opzicht zouden kunnen hebben. Spreker ontraadt den Baad de aanneming van de beide onderdeelen van het amendement van den heer van Eek. De heer van Eek wijzigt het eerste gedeelte van zijn amende ment, ten einde daardoor te gemoet te komen aan de bezwaren van den heer Beekenkamp en verzoekt den Voorzitter de beide deelen van zijn amendement afzonderlijk in stemming- te brengen. De Voorzitter deelt mede, dat de heer van Eek zijn amende ment aldus heeft gewijzigd, dat het thans luidt: „voor zoover de collecten of inzamelingen zich niet bepalen tot de huizen van leden van een bepaalde vereeniging, en ten behoeve van die vereeniging." Spreker meent, dat de heer van Eek er geen bezwaar tegen zal hebben, ter verkrijging van een juistere redactie, tusschen de woorden „en" en „ten" te lezen „niet strekken". Spreker ontraadt den Eaad de aanneming van dit amende ment, omdat het het College belemmert in de bescherming- van de burgerij, terwijl juist voor die bescherming het artikel gemaakt is. De heer Wilmer zegt, dat het amendement, zooals het nu luidt, volkomen beantwoordt aan de bedoeling van het College. Wanneer sprekers fractie niet voor het amendement stemt, beteekent het uitsluitend, dat zij reeds voldoende waarborgen vindt in het artikel zelf. De Voorzitter merkt op, dat het amendement niet aan de bedoeling van het College beantwoordt, want het wil juist er de door den heer van Eek voorgestelde invoeging buiten laten en niet de gelegenheid geven, zich er op te beroepen. Indien het amendement werd aangenomen, zou men kunnen beginnen met collecteeren, zonder vergunning daartoe gevraagd te hebben en indien men dan werd be trapt, zou men kunnen zeggen, het te doen ten behoeve van die en die vereeniging. Blijkt later, dat het ten onrechte is gedaan, dan is het kwaad reeds geschied. Wordt het arti kel ongewijzigd aangenomen, dan weet ieder, dat men voor het houden van een collecte de vergunning van Burge meester en Wethouders moet hebben. De heer Wilmer vraagt zich af, of in het vervolg een ver eeniging vergunning aan het College moet vragen voor het houden van een inzameling bij haar leden. Indien het niet noodig is, kan het amendement van den heer van Eek even goed aangenomen als verworpen worden. De Voorzitter acht het niet wenschelijk daarvoor een uit zondering te maken. De heer Wilmer constateert, dat de Voorzitter het dus met hem eens is en het amendement niet moet worden aan- Wijziging verordening op de Straatpolitie; e.a. (Wilmer e a.) genomen, omdat het overbodig is. Het amendement beant woordt echter volkomen aan de bedoeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer van Eek zegt, dat het in strijd is met de rechts zekerheid indien de Voorzitter zegt: „Ik wil handelen in overeenstemming met het amendement, maar ik wil het niet in het artikel opgenomen hebben." Het hangt dan af van het willekeurig optreden van Burgemeester en Wethouders, of de rechten toegepast zullen worden, die er in staan en waar van de Voorzitter heeft gezegd, dat de ingezetenen ze hebben. Een ander College zou te dien aanzien een andere gedragslijn kunnen volgen dan het tegenwoordige College. Men zou bezwaar kunnen maken tegen de bestaande praktijk, maar wanneer men met den inhoud en den geest van het amendement accoord gaat, moet het in de ver ordening opgenomen worden. Spreker zou er geen bezwaar tegen hebben, wanneer het College een anderen vorm verkoos, maar het gaat niet aan te zeggen: het is de praktijk, die wij willen handhaven, waarbij wij alleen den ingezetenen niet het recht willen geven, zich er op te beroepen. Dat is toch geen methode. De Voorzitter zegt, dat collecten bij vrienden of bij leden van vereenigingen niet onder art. 45 behoeven te vallen, omdat dit geen openbare inzamelingen zijn. De heer van Eek zegt, dat dat er toch niet staatals spreker bij de leden van zijn vereeniging langs de huizen gaat col porteeren, valt dat onder deze bepaling. De heer Manders acht het toch ook wel gewenscht het amendement-van Eek te aanvaarden; men heeft die dingen meer meegemaakt; ook bij de vermakelijkheidsbelasting- heeft men toezeggingen van den Wethouder gehad; de practijk wijst echter uit, dat die verordening letterlijk wordt toegepast, waaronder de verschillende vereenigingen zeer te lijden hebben. Dan is het toch ook hier verstandiger om, wanneer de bedoeling van het College werkelijk in het amendement-van Eek vastligt, dit ook te aanvaarden. De Huurman geeft, waar over de uitlegging van het amendement verschil van meening bestaat en waar spreker het op zich zelf verkeerd acht om verordeningen te maken, die niet goed te verstaan zijn, het College in overweging dit punt aan te houden tot een volgende vergadering. De Voorzitter is bereid dit punt aan te houden en het nog eens in overweging te nemen, doch spreekt zijn teleurstelling- uit, dat de heer van Eek, die lid is van de Commissie voor de Strafverordeningen en dus op de hoogte was van deze materie, nu met dit amendement gekomen is, terwijl hij reeds vroeger had moeten zien, op dit voorstel amendeering verdiende. Der gelijke amendementen, ter opneming in een verordening, die tenslotte door den rechter moet worden uitgelegd, moeten zeer voorzichtig worden geredigeerd; men kan niet hier in de vergadering rauwelings een dergelijk voorstel doen, in de hoop, dat men het dan maar aangenomen krijgt en dat de zaak daarmede goed zal loopen. Spreker betreurt, dat dit is gebeurdspreker dringt aan op tijdige indiening van dergelijke voorstellen, vooral wanneer men daartoe in staat is, doordat men geheel op de hoogte is, opdat de Commissie, wier taak dat is, tijdig daarover een advies kan geven. Spreker stelt voor het amendement-van Eek in praeadvies te nemen. Het gewijzigde amendement van den heer van Eek, luidende „Ondergeteekende stelt voor: 1°. om in artikel 45 le lid achter „huizen" in te voegen: voorzoover de collecten of inzamelingen zich niet bepalen tot de huizen van leden van een bepaalde vereeniging, en niet strekken ten behoeve van die vereeniging. 2°. om het tweede lid te laten vervallen." wordt zonder hoofdelijke stemming in handen van de Com missie voor de Strafverordeningen om praeadvies gesteld. In verband hiermede worden artikel III en de verdere behandeling van punt 19 aangehouden tot een volgende vergadering. XX. Voorstel tot wijziging van de verordening op den keuringsdienst van Vee en Vleesch. (Zie Ing. St. No. 3.) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 12