MAANDAG 19 FEBRUARI 1934.
141
Wijziging verordening op de Straatpolitie.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter dankt den heer Beekenkamp voor den steun,
dien hij aan het voorstel van de Commissie voor de Strafver
ordeningen verleend heeft en deelt het standpunt, dat de
heer Beekenkamp ten aanzien van het amendement van den
heer van Eek heeft ingenomen.
De heer van Eek stelt zich de zaak een beetje te erg voor.
Voor een collecte, die men bij zijn vrienden houdt of die door een
vereeniging bij haar leden wordt gehouden, zal, evenmin als
thans, (leze bepaling worden toegepast. Men heeft de bepaling
echter noodig om de burgerij te beschermen tegen menschen,
die dergelijke dingen doen, zonder er het recht toe te
hebben.
Het amendement van den heer van Eek maakt een juiste
contröle onmogelijk; het werkt juist in de hand de gevallen
van misbruik, die ook de heer van Eek wil bestrijden. Totnu-
toe is nooit eenige moeite ondervonden met de houding van
de bevolking tegenover de vereenigingennu zou men daarvan
bepaald misbruik kunnen maken ten behoeve van collecten
voor ongeoorloofde doeleinden of door menschen. die niet de
noodige waarborgen opleveren, dat zij de gelden ook zullen
afdragen.
Het voorgestelde tweede lid van art. 45 gaat den heer van
Eek te ver; hij acht het verkeerd dit lid in te voegen. De
voorgestelde wijziging is echter eenvoudig een aanvulling, een
verduidelijking, omdat enkele uitspraken van de rechterlijke
macht het noodig maken de bedoeling duidelijk te doen uit
komen. Het advies van het Centraal Archief inzake Maat
schappelijk Hulpbetoon te Amsterdam en ook van den Com
missaris van Politie was: zet het wat scherper op, juist om
te kunnen tegengaan de ongewenschte inzamelingen, door
menschen, die dit niet doen voor een goed doel, maar dikwijls
voor eigen voordeel; daartegen moet de burgerij worden
beschermd. Daarvoor is uitbreiding van deze bepaling noodig,
omdat gebleken is, dat men buiten de bestaande bepalingen
om kon gaan; door het aanbieden van bijbelteksten en trac-
taatjes enz. kon men de bestaande bepaling ontduiken. De
heer van Eek maakt zich noodeloos ongerust, indien hij het
College niet langer de toepassing van de uitgebreide be
paling toevertrouwt. Het College heeft niet de bedoeling
politiek misbruik te maken van de hem gegeven macht; het
College is er juist voor om te zorgen, dat de belangen van alle
partijen worden behartigd en niet die van enkele. De heer
van Eek heeft geen reden om aan te nemen, dat door het
College in dit opzicht fouten zullen worden gemaaktspreker
ziet niet de minste reden om deze bepaling, die zeer nuttig
en een beveiliging voor de burgerij is, te laten vallen.
Daarom geeft spreker den Raad in overweging het amende
ment van Eek niet aan te nemen. Hetzelfde geldt voor het
gesprokene door den heer van Weizen.
De heer van Eek zegt, dat volgens den Voorzitter hetgeen
spreker voorstelt eigenlijk practijk is. Nu acht spreker het
toch maar veiliger om hetgeen practijk is, in een verordening
te zetten. Spreker erkent intusschen, dat de heer Beekenkamp
tot op zekere hoogte gelijk heeft, dat bij handhaving van de
woorden „voorzoover die collectes zich niet beperken tot
enkele huizen" het zeer moeilijk is uit te maken; spreker
is bereid dit te laten vervallen, maar hij zou willen handhaven
de uitzondering „wanneer die collectes zich beperken tot
leden van een bepaalde vereeniging". Nu kan men zeggen:
de practijk is om dit toe te laten, maar waarop steunt die
practijk eigenlijk? Eigenlijk op de gewoonte; wanneer het
College en de politie van de gewoonte afwijken, kunnen de
ingezetenen zich nergens op beroepen. Nu zal de politie,
wanneer men rondgaat bij enkele kennissen, er geen bezwaar
tegen hebben; in dat opzicht heeft spreker geen bezwaar
om uit zijn amendement de woorden „bij enkele huizen"
te laten vervallen, maar hij wenscht wel waarborgen, dat,
als een inzameling zich beperkt tot de leden van een bepaalde
vereeniging, deze ook de zekerheid heeft dat zij, als zij geen
toestemming daartoe van het College heeft, daarin niet
gestoord zal worden.
Volgens den Voorzitter bestaat er een bepaalde reden
voor uitbreiding van de bepaling van het tweede lid, van
art. 45, maar spreker acht het toch gevaarlijk; hij heeft liever
dat er eens een enkele inzameling gehouden wordt, die men
liever niet gehouden zag, dan dat aldus de vrijheid van de
ingezetenen wordt beperkt. De noodzakelijkheid drijft de
menschen dikwijls tot dergelijke dingenniet voor zijn plezier
houdt men zoo'n inzameling, maar omdat men onvol
doenden steun krijgt of doordat zoo'n vereeniging te weinig
gesteund wordt.
Indien men in het belang van een staking iets dergelijks
wil doen, moeten Burgemeester en Wethouders dan be-
oordeelen, of het een gerechtigde of geoorloofde sta
king is?
Wijziging verordening op de Straatpolitie.
(Voorzitter e.a.)
De Voorzitter merkt op, dat Burgemeester en Wethouders
moeten beoordeelen, of de collecte toelaatbaar is.
De heer van Eek denkt nu speciaal aan een collecte bij
een staking. Wat zal er dan geschieden?
De heer (ïoslinga zegt, dat het er om gaat, of het een
bona fide collecte is.
De heer van Eek betoogt, dat het niet alleen daarom gaat.
Het gaat er ook om, of men het gewettigd acht, dat ter wille
van een staking gecollecteerd wordt.
De Voorzitter ontkent dit. Het is in de eerste plaats de
vraag, of de collecte wordt gehouden door fatsoenlijke
menschen en vakvereenigingen.
De heer van Eek zegt, dat wanneer men de vraag stelt,
of men ten behoeve van een staking een collecte mag houden,
Burgemeester en Wethouders onwillekeurig het karakter van
de staking beoordeelen en dat oordeel vertrouwt spreker een
politiek college als het College van Burgemeester en Wet
houders niet toe.
Spreker vindt het minder erg, dat de menschen bedrogen
worden dan dat men op deze scherpe wijze de vrijheid van
optreden beperkt.
Het College zal misschien, indien een vereeniging, die aan
Burgemeester en Wethouders onsympathiek is of waarvan
zij meenen, dat zij een verkeerd doel najaagt, verlof vraagt
tot het houden van een collecte, de toestemming daartoe
weigeren. Men vraagt spreker nu bij interruptie, of hij aldus
zou redeneeren, wanneer hij deel van het College uitmaakte.
In dat geval zou spreker echter volkomen vrijheid van
handelen toestaan, omdat hij daarvan een voorstander is.
Men kan er van verzekerd zijn, dat indien het College zich
op dit ruime standpunt stelt: „Wij geven de gevraagde
vergunning, wanneer het een bona fide inzameling is, waarbij
wij er van overtuigd zijn, dat het geld komt bij degenen,
voor wie het bestemd is, de stakers, en daarbij treden wij niet
in een beoordeeling van de vraag, of de staking gerecht
vaardigd is", invloeden van buiten op Burgemeester en
Wethouders zullen gaan werken en men tegen de houding van
het College bezwaar zal maken. Burgemeester en Wethouders
zullen dan verplicht zijn te overwegen, of de staking het
inderdaad verdient, op die wijze te worden gesteund; daar
aan ontkomen zij niet. Dat is echter geen terrein, waarop
Burgemeester en Wethouders zich moeten bewegen.
Spreker is het er mede eens, dat niet te veel van dergelijke
inzamelingen gehouden moeten worden. Overigens moet men
de ingezetenen vrij laten. Men moet over den last, dien men
er van heeft, heen stappen, aangezien men niet voor zijn
plezier bedelt, maar vaak gedwongen is het te doen door de
economische omstandigheden.
Het is daarom beter en veiliger alleen regelend op te treden.
Spreker wil aannemen, dat Burgemeester en Wethouders
een zoo groot mogelijke vrijheid willen toepassen, maar hoe
lang duurt het? Wordt door drang van buiten niet een andere
gedragslijn gevolgd? Dan werkt deze bepaling in de praktijk
verkeerd.
Spreker handhaaft zijn voorstel om het tweede lid te laten
vervallen.
De heer Eikerbout gelooft, dat ten aanzien van het houden
van collecten bij stakingen tamelijk overdreven wordt en
kan zich een dergelijke collecte bijna niet herinneren. Wanneer
voor een staking geld noodig is, weet men het wel op andere
wijzen bijeen te brengen b.v. door het heffen van een dubbele
contributie, het laten teekenen van steunlijsten en het ver-
koopen van steunbons, die te koop worden aangeboden op
de plaatsen, waar men vergadert of geregeld bijeenkomt.
Wanneer spreker met bonnen in zijn zak loopt voor steun
bij staking, dan staat daarmede niet vast, dat spreker die
bonnen niet ergens wil aanbieden, maar hoofdzaak is, dat
spreker niet van huis tot huis gaat; wanneer spreker die bij
sympathiseerende vrienden en bekenden aanbiedt, zal hij
daarin niet belemmerd worden.
De heer van Stralen acht deze zaak tamelijk moeilijk.
Spreker is het met den heer van Eek eens, dat het bij staking-
mogelijk moet blijven een beroep te doen op het publiek
om steun en dat dit niet afhankelijk gesteld moet worden
van een vergunning van het College. Van deze bepaling-
moeten worden uitgeschakeld de inzamelingen bij leden van
een bepaalde vereeniging en vervolgens de openbare collectes
voor stakingen of anderszins, in elk geval die met een wel
omschreven doel. Wel acht spreker het gewenscht, dat er