27
belasting blijkt, wordt inderdaad in meerdere van deze
gemeenten de niet voor het publiek bestemde ruimte voor
de berekening van de belasting afgetrokken, doch uit dit
overzicht blijkt tevens, dat dit niet beteekent, dat aldaar
de muziekbelasting voor de houders van muziekvergunningen
voordeeliger is geregeld: integendeel de tarieven zijn, vooral
voor de kleinere localiteiten, over het algemeen zoo gesteld,
dat, ook na aftrek van de niet voor het publiek bestemde
ruimte, meer belasting wordt betaald, dan te Leiden ver
schuldigd is.
Thans wordt als oppervlakte voor de berekening van de
belasting aangenomen de werkelijke oppervlakte, welke ook
in de vergunnings- of verlofsakte is vermeldmen heeft op
die wijze een objectieven maatstaf, waaraan niet valt te
tornen en die dus bij de toepassing van de verordening
nimmer moeilijkheden kan opleveren. Bij opneming van
de door den heer Coster voorgestelde bepaling laat men den
tegenwoordigen, veiligen maatstaf los en brengt men een
nieuw element in de verordening, dat tot veel moeilijkheden
aanleiding zal kunnen geven. Alle lokalen zullen immers
opnieuw moeten worden opgemeten en zonder twijfel zal
ih veel gevallen verschil van meening ontstaan, welke opper
vlakte wel en welke niet door bezoekers wordt ingenomen.
Wij achten het derhalve niet gewenscht een desbetreffende
bepaling in de verordening op te nemen.
Bij de bespreking van het nieuwe voorstel-Coster in de
Raadsvergadering van 4 September 1933 is door den heer
Groeneveld het denkbeeld geopperd, om de in artikel 6,
sub 3°, van de verordening opgenomen tarieven in dien
zin te wijzigen, dat de verschuldigde bedragen geleidelijker
stijgen, dan nu het geval is.
Thans bedraagt de belasting per maand:
voor localiteiten kleiner dan 50 M2f 6.
van 50 M2. tot beneden 100 M2. 10.
200 16.
200 en daarboven
100
30.—
'Ér zijn verschillende tarieven te ontwerpen, waardoor het
denkbeeld-Groeneveld zou kunnen worden verwezenlijkt,
doch van meer differentiatie in de tarieven zal altijd het
gevolg zijn, dat de belasting voor de kleinere localiteiten
lager wordt, zoodat men, om dezelfde opbrengst als thans
te behouden, genoodzaakt zal zijn de belasting voor de
grootere localiteiten te verhoogen.
Hoewel wij in beginsel tegen meer differentiatie geen
bezwaar hebben, achten wij het niet raadzaam thans de
tarieven in dien geest te wijzigen, daar wij het niet verant
woord vinden in de tegenwoordige omstandigheden de groote
zaken te belasten met het bedrag, waarvan de kleinere
zaken zouden worden bevrijd.
In het eveneens ter visie liggend schrijven van Gedepu
teerde Staten van 5/16 October 1931, B No. 2943/12 (6e Afd.),
G. S. No. 375, maakten deze eenige opmerkingen met be
trekking tot de verordeningen van 18 Mei 1931, op de heffing
en invordering van eene belasting op tooneelvertooningen
en andere vermakelijkheden en noodigden zij ons College uit
te bevorderen, dat 'daarmede bij de hernieuwde vaststelling-
van de verordeningen rekening zou worden gehouden.
De in overweging gegeven wijzigingen zijn hoofdzakelijk
van administratieven aard en behoeven geen nadere toe
lichting.
Yan deze gelegenheid wenschen wij gebruik te maken om
te voorzien in een bij de toepassing van de verordening
gebleken leemte.
Volgens artikel 3, sub g, wordt vrijstelling verleent voor
vermakelijkheden, uitgaande van vereenigingen, tot welker
eigenlijke doel en gewone werkzaamheden het geven van
vermakelijkheden niet behoort, voor zoover deze vermakelijk
heden voor elke vereeniging niet meer dan éénmaal per
kalenderjaar plaats hebben en kosteloos of tegen betaling-
van niet meer dan 0.30 per persoon, alles inbegrepen, toe
gankelijk zijn.
Hoewel volgens de letter van dit artikel van het betalen
van belasting ook vrijgesteld zijn vereenigingen, welke
overigens aan de gestelde voorwaarden voldoen, doch de
vermakelijkheid geheel of gedeeltelijk uit de contributies
bekostigen, heeft het bij de vaststelling van de verordening
nimmer in de bedoeling gelegen dergelijke vermakelijkheden,
waarvan de kosten meer dan 0.30 per persoon bedragen,
doch geheel of gedeeltelijk uit contributies en dergelijke
worden bestreden, vrij te stellen.
Dit bezwaar wenschen wij te ondervangen door artikel 3,
sub g, als volgt aan te vullen:
„en voorzoover de kosten van deze vermakelijkheden
'indien deze kosten geheel of gedeeltelijk bestreden wor
den uit de contributies of dergelijke verplichte betalingen
der leden en donateurs niet meer dan 0.30 per bezoeker
bedragen."
In overeenstemming met het advies van de Commissie
van Financiën en met verwijzing, voor zooveel noodig,
naar de ter visie liggende stukken, geven wij Uwe Vergadering
alsnu in overweging:
a. niet aan te nemen het voorstel-Coster inzake de wijze
van berekening van de oppervlakte, waarnaar de muziek
belasting voor café's, enz. wordt betaald;
b. over te gaan tot vaststelling van de navolgende ver
ordeningen
I. VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 18 Mei 1931
(Gemeenteblad No. 15), op de heffing van eene belasting
op tooneelvertooningen en andere vermakelijkheden.
Artikel I.
In artikel 3 van bovengenoemde verordening worden de
volgende wijzigingen gebracht:
1°. de punt achter „toegankelijk zijn" in sub g vervalt
en daarachter wordt gelezen „en voorzoover de kosten van
deze vermakelijkheden indien deze kosten geheel of ge
deeltelijk bestreden worden uit de contributies of dergelijke
verplichte betalingen der leden en donateurs niet meer
dan 0.30 per bezoeker bedragen."
2°. in het laatste lid worden de woorden: „Burgemeester
en Wethouders" vervangen door „den Inspecteur der Ge
meentebelastingen" en „nemen" door „neemt".
Artikel II.
Artikel 4 wordt gelezen als volgt:
„De belasting wordt terugbetaald, wanneer zij is ge
heven voor vermakelijkheden, waarvan de opbrengst be
stemd is voor een liefdadig doel, mits binnen een maand
na het houden van de vermakelijkheid een desbetreffend
verzoek bij den Inspecteur der Gemeentebelastingen wordt
ingediend, waarin wordt aangetoond, dat van de totale
onzuivere opbrengst, opgevat als in artikel 7 is omschreven,
tenminste 50 voor het liefdadig doel is afgedragen."
Artikel III.
In artikel 6 worden de volgende wijzigingen gebracht:
1°. In 1°. wordt inplaats van: „20 der onzuivere op
brengst voor elke andere vermakelijkheid;" gelezen: „overi
gens 20 der onzuivere opbrengst, voor zoover het tarief
onder 2°. genoemd, niet van toepassing is;".
2°. In 3° wordt achter „in zoodanige inrichting," inge-
lascht„voor zoover het bepaalde onder 1° niet van toe
passing is,".
Artikel IY.
Artikel 7 Avordt als volgt gewijzigd:
1°. In het tweede lid wordt „alinea's" vervangen door
„leden".
2°. In het derde lid wordt in plaats van: „zonder be
taling Aran een toegangsprijs voor hare leden, donateurs en (of)
genoodigden toegankelijk stellen," gelezen: „voor haar leden,
donateurs en (of) genoodigden toegankelijk stellen zonder
betaling van een toegangsprijs of tegen toegangsprijzen,
welke klaarblijkelijk gemiddeld lager zijn dan de gemiddelde
kosten der vermakelijkheden per bezoeker bedragen,".
3°. Het vierde lid vervalt.
4°. In het zevende lid vervallen de Avoorden: „door den
Inspecteur der Gemeentebelastingen en wel" en wordt
in plaats van „de eerste en de tAveede alinea" gelezen: „het
eerste en het tweede lid" en in plaats van: „de derde, de
Aderde en de Adjfde alinea": „het derde en het Aderde lid".
Artikel V.
In het vierde lid van artikel 9 wordt tusschen de Avoorden
„moeten" en „de" ingelascht indien de belasting Avordt.
berekend of mede Avordt berekend over het totaal bedrag
A7an de contributies of andere dergelijke verplichte betalingen
der leden en donateurs in eens voor het geheele kalender- of
vereenigings j aar,
Artikel VI.
In het eerste lid van artikel 12 wordt het woord „kan"
vervangen door „Avordt" en vervalt het Avoord „worden".