26 Aangezien van gemeentewege bij de uitvoering van de rioleeringswerken alle maatregelen zijn genomen om schade aan behoorlijk gebouwde en voldoende gefundeerde huizen te voorkomen, terwijl daarbij mede zooveel mogelijk rekening is gehouden met huizen welke minder goed of onvoldoende zijn gefundeerd, kan van eenige verantwoordelijkheid van de gemeente voor de gebreken aan het perceel van adressant geen sprake zijn. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien, in overeenstemming- met het gevoelen van de Commissie van Fabricage, in over weging om afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 16 October 1933. Aan den Baad van de Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen A. Giezen van beroep Beiziger Morschweg No 69 Alhier. Dat hij met leedwezen heeft kennis genomen vermeld in het schrijven van 28 Sept. 1933 (zie bijvoegsel), uitgaande van den Wethouder van Fabricage der Gemeente Leiden, inzake de schade aan erker en lichtkozijnen aan zijn perceel boven vernoemd, daar naar zijne meening deze zijn oorzaak vindt in het aanbrengen van een diepriool in den weg voor zijne woning uitgaande van de Gemeente Werken van Leiden. Dat voor den aanvang dezer werkzaamheden weliswaar door het Technisch Personeel van Gemeente Werken is op genomen de eventueele gebreken die zich vertoonden, doch enkel maar omvatte een klein scheurtje op de grens der aan sluiting van het gevelwerk met de gemetselde erker, doch dit was van ondergeschikt belang, in verhouding met hetgeen zich thans na afloop der genoemde werkzaamheden voordoet. Dat gedurende deze werkzaamheden en tevens daarna zettingen in het metselwerk zich gingen vertoon en, verband houdende met de graafwerken noodzakelijk voor genoemde rioolleerings werken. Dat hij volgens zijn bescheiden meening veronderstelt dat de oorzaak van het boven genoemde moet worden gezocht in de uitvoering dezer rioolwerken, doch had kunnen worden voorkomen, door voor zijn perceel exstra voorzieningen te treffen, aangezien een kleinigheid in de gevel was gecon stateerd. Daar hij niet de bevoegdheid heeft inbreuk te maken op de uitvoering en toezicht van genoemde werken, doch enkel de feiten constateert zooals deze zich na afloop der riool- werken voordoen en hierdoor schade lijdt aan de nog te herstellen gevelwerken aan zijn perceel, om nog niet te spreken over de waarde vermindering van het geheel. Beden waarom adressant Uwen Baad beleefd, doch drin gend verzoekt het daarheen te willen leiden dat genoemd perceel in den staat worde terug gebracht zooals deze zich bevond als voor den aanvang der rioolwerken. t/Welk doende met de meeste Hoogachting Uw. DW. Dn. A. Giezen Morschweg No 69 Alhier. N°. 55. Leiden, 9 Maart 1934. De overtuiging, dat de ambtenaren- en werkliedenreglemen ten van de onderscheidene gemeenten onderlinge verschillen vertoonen, die noch uit verscheidenheid van beginsel, noch uit uiteenloopende plaatselijke omstandigheden kunnen wor den verklaard, heeft het denkbeeld doen geboren worden een samenwerking van gemeenten tot stand te brengen, teneinde op dit gebied tot grootere uniformiteit te komen. Uit prac- tische overwegingen werd deze samenwerking beperkt tot de 26 gemeenten van 40.000 en meer inwoners, die ons land telt. In een in Mei 1931 door vertegenwoordigers dier gemeenten gehouden vergadering werd een studiecommissie benoemd, welke met het ontwerpen van een regeling te dezer zake werd belast. Zij diende voor de liierbedoelde samenwerking een ontwerp voor een gemeenschappelijke regeling in, ge schoeid op de leest van de artt. 129 en volgende derGemeente- wet, met welk ontwerp, nadat daarin eenige redactiewijzi gingen van ondergeschikten aard waren gebracht, de ver tegenwoordigers der gemeenten zich konden vereenigen. Blijkens art. 2 van het ontwerp beoogt de samenwerking een drieledig doel, te weten: 1°. het verzamelen, bewerken en beschikbaarstellen van gegevens betreffende de arbeids- en dienstvoorwaarden van het gemeentepersoneel 2°. het geven van adviezen op dit gebied; 3°. het plegen van overleg met algemeene landelijke ver- eenigingen van gemeentepersoneel. Voor de behartiging van deze taak wordt een uit ten hoogste 9 leden bestaande commissie, „centraal orgaan" genoemd, ingesteld, welke haar zetel te 's Gravenhage heeft. De leden van dit centraal orgaan worden op de wijze, in art. 7 nader omschreven, voor drie jaren gekozen door de jaarlijksche vergadering, bestaande uit ten hoogste twee vertegenwoor digers (leden van het College van Burgemeester en Wet houders) van elke der bij de regeling aangesloten gemeenten. Met het oog op de hierboven sub 3°. genoemde taak heeft de studiecommissie overleg gepleegd met de bestaande alge meene landelijke organisaties van gemeente-personeel, die zich, althans in groote meerderheid, tot medewerking, aan dezen nieuwen vorm van georganiseerd overleg bereid ver klaarden. Ter bestrijding van de uiteraard niet te vermijden kosten zullen de aangesloten gemeenten een jaarlijksche bijdrage van 1.50 per 1000 inwoners moeten betalen, hetgeen voor Leiden, gerekend naar het aantal inwoners op 1 Januari 1934 (72.413) een uitgave beteekent van 72 x 1.50 108. De regeling houdt voorts de bepalingen in, welke zij krachtens art. 129, tweede lid, der Gemeentewet moet be vatten, terwijl zij, aangezien de bij de regeling aangesloten gemeenten in verschillende provinciën liggen, op grond van art. 135 der Gemeentewet de goedkeuring van de Kroon behoeft. Aanvankelijk hebben wij geen voorstel tot toetreding bij U aanhangig gemaakt, aangezien wij er de voorkeur aan gaven eerst het rapport der Commissie-Schouten af te wachten. Vermits dit rapport inmiddels verschenen is en daaruit zeker geen argumenten zijn te putten, welke niet-toetreding zouden wettigen, achten wij, vooral nu reeds 16 van de 26 in aan merking komende gemeenten tot toetreding hebben besloten, ook voor Leiden den tijd aangebroken daartoe over te gaan. Weliswaar zijn aan die toetreding eenige, zij het ook niet hooge, kosten verbonden, doch daartegenover staan als voor deden, dat omtrent personeelsvraagstukken op veel ge makkelijker en sneller wijze dan tot dusver volledige documen tatie kan worden verkregen en dat het in te stellen interlocaal overleg de behandeling van zaken in het plaatselijk geor ganiseerd overleg zal kunnen vergemakkelijken en vereen voudigen. Bij onbekendheid met de richting, waarin het nieuwe instituut zich zal ontwikkelen, achten wij het voorts nuttig, dat het gemeentebestuur van Leiden bij de bepaling van de richting, waarin die ontwikkeling zal behooren te gaan, zijn medebeslissende stem kan doen gelden en zich derhalve niet enkel tot de rol van belangstellend toeschouwer beperkt. Op grond van het bovenstaande en met verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie gelegde stukken geven wij alsnu Uwe Vergadering in overweging te besluiten tot het aangaan van een gemeenschappelijke regeling met gemeenten van 40.000 of meer inwoners ter bevordering van een doelmatige behandeling van gemeentelijke personeelsaangelegenheden, overeenkomstig het mede in de Leeskamer ter visie gelegde ontwerp, zooals dit met rooden inkt is gewijzigd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 56. Leiden, 9 Maart 1934. In de Baadsvergadering van 4 September 1933 heeft Uw medelid, de heer Coster, ingetrokken zijn aanvankelijk voor stel om door wijziging van artikel 6, sub 3°, van de ver ordening van 18 Mei 1931 (Gem.Blad No. 15), op de heffing- van eene belasting op tooneelvertooningen en andere ver makelijkheden, verschuiving te brengen in de laagste tariefs- grenzen van de z.g. muziekbelasting (Zie Ingek. Stukken No. 180). Tevens diende hij een nieuw voorstel in, luidende als volgt: „Ondergeteekende stelt den Baad voor de verordening in dien zin te wijzigen, dat alleen belasting wordt betaald voor de voor bezoekers bestemde oppervlakte." Dit voorstel, hetwelk om praeadvies in onze handen werd gesteld, wil eveneens wijziging brengen in de heffing van de in artikel 6, sub 3°, van bovengenoemde verordening geregelde muziekbelasting, door nl. voor de berekening van de oppervlakte, waarvoor de belasting betaald wordt, de niet voor bezoekers bestemde oppervlakte buiten beschouwing te laten. Zooals uit het in de Leeskamer ter visie liggend over zicht van de in verschillende gemeenten geheven muziek-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 6