25 de volkshuisvesting aan te koopen voor het aangeboden bedrag de eigenaren, die het bod niet aanvaarden, voor de arron- dissements-rechtbank te doen dagvaarden, teneinde de ont eigening van hun pereeelen te hooren uitspreken en het bedrag der schadeloosstelling te hooren bepalen; d. te bepalen, dat uiterlijk 4 October 1934 moeten zijn ontruimd de woningen Lange Paradijssteeg Ms 6, 6a, 14, 20, 30, 34, 36, 46, 48, 52, 54, 19, 19a en 29; de woningen Lange Bouwe- louwensteeg Nis 16 en 26. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 52. Leiden, 9 Maart 1934. Artikel 5 der wet van 29 December 1933, S. 780, tot heffing van een couponbelasting, bepaalt, dat de belasting is ver schuldigd door den schuldenaar van de rente, doch dat de schuldenaar bevoegd is bij de uitbetaling van de rente de belasting af te houden. De gemeente mag derhalve de be lasting, die thans over een vol jaar i 9.400.zou be dragen, op de obligatiehouders verhalen. Aangezien het in overeenstemming met de bedoeling van de wet is, dat de belasting door de genothebbenden van de rente wordt gedragen en er ook overigens, met het oog op den financieelen toestand der gemeente, geen aanleiding be staat de belasting voor rekening van de gemeente te nemen, geven wij Uwe Vergadering, in overeenstemming met het advies van de Commissie van Financiën, in overweging: a. gebruik te maken van de bevoegdheid, om bij de uit betaling van de in art. 1, letter a der wet genoemde opbrengst aan de daarop rechthebbenden, de couponbelasting af te houden; b. in verband hiermede vast te stellen den overgelegd en begrootittgsstaat, model D, dienst 1934. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 53 Leiden, 9 Maart 1934. Overeenkomstig ons voorstel, opgenomen in Ingekomen Stukken No. 220 van 1928, besloot Uwe Vergadering op 10 December van dat jaar tot het aangaan van een overeenkomst met de N.V. Nederlandsche Thermo-Chemische Fabrieken te Amsterdam in zake de verwerking van afgekeurd vee en vleesch in een door die vennootschap voor de bediening van het Westen des lands op te richten destructor. Deze overeenkomst is echter nimmer tot uitvoering gekomen, omdat de vennoot schap, in hoofdzaak wel wegens gemis van voldoende kapitaal, in gebreke is gebleven te voldoen aan haar, op straffe van verval van de overeenkomst, op zich genomen verplichting om den bovenbedoelden destructor uiterlijk op 1 Januari 1930 in werking te stellen. Bezwaar heeft dit, althans voor onze gemeente, niet opgeleverd, omdat er voor haar nog geen periculum in mora bestond: immers, evenals vóór dien datum, kon zij ook na 1 Januari 1930 voortgaan met liet onbruik baar maken van afgekeurd vee en vleesch voor voedsel voor mensch en dier door verbranding in den Kori-oven, een wijze van onbruikbaarmaking, welke krachtens de Vleesch- keuringswet geoorloofd is. En te minder aanleiding bestond er reeds toen naar een andere oplossing van het destructievraagstuk te zoeken, omdat, ook al was de in de overeenkomst gestelde fatale termijn verstreken, de kans nog niet voor goed verkeken was, dat de vennootschap er alsnog in zou slagen zich het voor de oprichting van haar tweeden destructor benoodigde kapitaal te verschaffen. Bekend toch was, dat tusschen haar en de Begeering onderhandelingen gaande waren omtrent de verstrekking door het Bijk van een rente-dragend voorschot en, naar verluidde, beloofden die onderhandelingen met gunstig resultaat te worden bekroond. Inderdaad heeft dit overleg er toe geleid, dat de Begeering aan de Staten-Generaal heeft voorgesteld aan de vennootschap een rente-dragend voorschot van 1.000.000.te verstrekken, doch, zooals bekend, heeft de Tweede Kamer dat voorstel op 12 October 1933 met groote meerderheid verworpen. Eerst nu kwam het destructievraagstuk in een ander stadium te verkeeren, omdat thans vaststond, dat oprichting van een destructor door de N.Y. Nederlandsche Thermo- Chemische Fabrieken uitgesloten was. Het toeval wilde voorts, dat ongeveer in denzelfden tijd de kwestie van de destructie ook voor Leiden bijzonder urgent werd. Als gevolg toch van de groote uitbreiding van het aantal slachtingen van runderen in verband met de beperking van den rundveestapel namen de hoeveelheid afgekeurd vleesch en het aantal afvaldeelen dermate toe, dat de Kori-oven dag en nacht moest worden gestookt, met het daaraan verbonden gevaar, dat hij binnen korten tijd volstrekt onbruikbaar zou worden. Onder deze min of meer précaire omstandigheden heeft de Directeur van het Openbaar Slachthuis, daartoe door de Commissie van Beheer over die inrichting gemachtigd, de hulp aanvaard van de N.V. Destructiebedrijf „Gekro", die sinds eenigen tijd te Overschie een destructor exploiteert, waarbij reeds tal van gemeenten zijn aangesloten. De Directie dier vennootschap verklaarde zich bereid het afgekeurde vleesch en de afvaldeelen, voorloopig gratis, dagelijks van het slachthuis weg te halen ter verwerking in haar destructor en sinds 14 November jl. kwijt de vennootschap zich tot genoegen van den Directeur van het Slachthuis van de aldus door haar op zich genomen taak. Het op deze wijze met de vennootschap tot stand gebrachte contact leidde als van zelf tot het plegen van overleg om trent de voorwaarden van een meer duurzame samenwerking en als gevolg daarvan bood de vennootschap een concept overeenkomst aan, waarmede, behoudens enkele wijzigingen van ondergeschikten aard, zoowel de Commissie van Beheer over het Openbaar Slachthuis als ons College zich kunnen vereenigen. Aangezien de inhoud van deze concept-overeenkomst grootendeels gelijkluidend is aan dien van het in 1928 met de N.V. Nederlandsche Thermo-Chemische Fabrieken ge sloten contract, behoeft zij, naast hetgeen wij in Ingekomen Stukken No. 220 van 1928 daaromtrent mededeelden, naar onze meening thans weinig toelichting. Vermelding verdient alleen, dat de vennootschap niet, zooals de N.V. Thermo- Chemische Fabrieken in 1928, de uitkeering van een ver goeding aan de gemeente in het vooruitzicht stelt, doch dat zij van de gemeente betaling van een bedrag verlangt, dat, berekend naar de grondslagen, in art. 11, laatste lid genoemd, op ƒ300.'s jaars kan worden gesteld. Tegenover deze uit gave staat echter een besparing aan kosten voor bediening, kolen en onderhoud van den Kori-oven tot een niet onaan zienlijk hooger bedrag, zoodat niettemin de financieele be langen van het bedrijf en van de gemeente door het sluiten van de overeenkomst nog zullen worden gediend. Ten slotte zij nog opgemerkt, dat de vennootschap niet bereid is zich langer te binden dan tot 1 Januari 1936. Wij achten dit in dit bijzonder geval eer een voor- dan een nadeel, omdat op het gebied van de destructie het laatste woord nog niet gesproken is; de Minister van Sociale Zaken tocb heeft nog slechts korten tijd geleden een commissie ingesteld, die, door het geven van advies op dit terrein aan gemeenten en Gedeputeerde Staten der provinciën, zal hebben te be vorderen, dat de destructie van vee en vleesch in het geheele land op economische en organisatorisch juiste wijze wordt uitgevoerd. Aangezien het niet uitgesloten schijnt, dat deze commissie tot de oprichting van overheidsdestructoren zal adviseeren, verdient het derhalve ook voor de gemeente aanbeveling zich niet voor al te langen tijd aan een particulier destructiebedrijf te binden. Op grond van het bovenstaande en onder verwijzing voor zooveel noodig naar de in de Leeskamer ter visie gelegde stukken geven wij alsnu Uwe Vergadering in overweging met de N.V. Gekro te Overschie een overeenkomst aan te gaan overeenkomstig het mede in de Leeskamer ter inzage gelegde concept. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 54. Leiden, 9 Maart 1934. Naar aanleiding van het hieronder afgedrukte, in Uwe Vergadering van 30 October j.l. om praeadvies in onze handen gestelde, adres van A. Giezen, deelen wij U het volgende mede. Adressant vraagt het daarheen te leiden, dat zijn perceel aan den Morschweg No. 69 wordt teruggebracht in den staat, waarin dat perceel zich bevond vóór het leggen van een hoofdriool in den Morschweg. Uit de in de Leeskamer ter inzage liggende stukken blijkt, dat het vermoeden, dat de gebreken aan het perceel een gevolg zijn van een, in verband met de hoedanigheid van den ondergrond, onvoldoende fundeering van het gebouw, alleszins gewettigd is. Weliswaar veronderstelt adressant, dat de oorzaak van de gebreken moet worden gezocht in de wijze van uitvoering van de rioleeringswerken, doch hij laat na ook maar eenigen grond voor die veronderstelling aan te voeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 5