96 VRIJDAG 26 JANUARI 1934. Gemcentcbegrooting Algemeene beschouwingen. (Schüller.) 2 maanden, zooals artikel 1 voorschrijft, een vergadering te houden; dan kunnen 2 leden hem daartoe dwingen. Maar welk resultaat zou een aldus aangevraagde vergadering hebben, wanneer daar punten moeten behandeld worden onder pressie van een voorzitter, die geweigerd heeft aan artikel 1 van het reglement van orde te voldoen! In dat stadium is practisch resultaat van het overleg met den voorzitter uitgeslotendat is geen methode van werken. Daarom zegt spreker: met artikel 21 heeft de voorzitter van een dienstcommissie absoluut niets te maken, alleen met artikel 1. Wanneer bij een tak van dienst 2 organisaties wederkeerig weigeren een aanvrage voor een vergadering mede te onderteekenen, is het onmogelijk werken en dat is nooit de strekking van dat artikel geweest; het bedoelde juist de samenwerking. Die samenwerking is alleen noodig als men een onwilligen voorzitter heeft, die niet voldoet aan artikel 1, maar anders niet. Nu werken de organisaties goed samen bij het aanvragen van vergaderingen van de dienst commissie. Op 18 Mei 1933 heeft de vertegenwoordiger van den Bond van personeel in Overheidsdienst het volgende verzoek gericht tot den voorzitter van een dienstcommissie: „Ondergeteekende, verzoekt U beleefd om bijgaande punten te willen plaatsen op de agenda voor de e.v. Werklieden- Dienstcommissievergadering. Tevens verzoek ik U vriendelijk, indien U dat mogelijk is om bedoelde Werklieden-Dienstcommissievergadering spoe dig te doen uitschrijven." Hij dient dus een met redenen omkleed verzoek in een heel beleefd verzoek en laat aan den voorzitter over, wanneer deze die vergadering wil uitschrijven; alleen vraagt hij vriendelijk, of de voorzitter het spoedig wil doen. Dat was op 18 Mei 1933, thans is het Januari 1934 en ofschoon in de desbetreffende verordening wordt bepaald, dat om de twee maanden dienstcommissie-vergaderingen moeten plaats hebben, is er totnogtoe geen vergadering uitgeschreven. Op 12 Juni 1933 schreef de voorzitter van die dienst commissie het volgende: „Naar aanleiding van Uw schrijven van 18 Mei j.l. om de door U in dat schrijven opgegeven punten te plaatsen op de agenda voor de eerstvolgende vergadering van de Werk lieden-Dienstcommissie en deze vergadering zoo mogelijk spoedig te doen uitschrijven, vestig ik er onder verwijzing naar mijn aan U gericht schrijven dd. 11 Januari 1932 No. 64 nogmaals Uw aandacht op, dat ingevolge het bepaalde bij artikel 21 van de desbetreffende ver ordening- een verzoek tot het beleggen van een vergadering schriftelijk en met redenen omkleed door twee leden dient te geschieden." Dit laatste is niet waar. Het voorschrift, dat een dergelijk verzoek met redenen omkleed door twee leden moet worden gedaan, slaat op het geval, dat de voorzitter weigert aan de bepaling van artikel 1 der verordening te voldoen, maar heeft niets te maken met een normale aanvrage. Nu is er gezegd: men moet maar punten hebben om te behandelen! Spreker wil aannemen, dat deze voorzitter op 18 Mei 1933 geen punten had, maar de Bond van personeel in Overheidsdienst heeft op dien datum 5 punten opgegeven, welke naar zijn meening aan een bespreking dienden te worden onderworpen. Er waren dus punten en in elk geval had de voorzitter een vergadering behooren uit te schrijven. De Vergadering, welke vóór 18 Mei 1933 was gehouden op verzoek van den Directeur, had plaats gehad in Juli 1932, zoodat de Directeur vanaf September 1932 verzuimd had aan het voorschrift van art. 1 der verordening te voldoen. Ten einde raad heeft de Bond van personeel in Overheids dienst, die geheel den voorgeschreven weg had gevolgd, zich gewend tot sprekers fractie, met verzoek de zaak in den Raad ter sprake te brengen. Met dat ter sprake brengen, komt men er echter niet, gezien ook het antwoord, dat de Wethouder op het gesprokene door den heer Kuipers en spreker in eerste instantie heeft gegeven. Spreker zal daarom een voorstel indienen en dan moet de Raad maar beslissen, of hij al dan niet zijn besluit van 1924 wil handhaven en of hij wenscht, dat het reglement van orde zoo soepel mogelijk zal worden uitgevoerd, want dit is de bedoeling van sprekers nieuwe voorstel. Spreker komt nu tot zijn voorstel betreffende artikel 9 der salarisregeling (No. 34). De Wethouder heeft het be streden zooals het letterlijk luidt, maar hij heeft geen rekening- gehouden met de toelichting, welke spreker ervan gegeven heeft. Spreker weet heel goed, dat de Commissie voor het Ge organiseerd Overleg niet een interpretatie behoeft te geven van dat artikel 9, maar haar oordeel moet kenbaar maken over de interpretatie, welke Burgemeester en Wethouders ervan geven. Hij wil den Wethouder tegemoet komen en in Gemecntebcgrooting Algemeene beschouwingen. (Schüller c.a.) ieder geval practisch werk verrichten door te trachten zijn doel te bereiken in het belang van hen, voor wie hij dit voorstel heeft ingediend. Hij trekt voorstel No. 34 in en stelt daarvoor een ander in de plaats. Aangezien het voorstel van den heer Schüller (No. 34), luidende „Ondergeteekende stelt voor, advies in te winnen, bij de Commissie voor Georganiseerd Overleg, over de interpretatie van Artikel 9 der salarisregeling." is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen twee voor stellen van den heer Schüller, (Nis 34 bis en 39) luidende: „Ondergeteekende stelt den Raad voor het volgende te besluiten 1°. dat de Gemeente aan los of op arbeidsovereenkomst te werk gestelde of te werk te stellen werklieden, nimmef minder aan loon zal mogen uitbetalen dan het minimumloon van de loongroep der salarisverordening waarin zij krachtens hun uit te oefenen werkzaamheden geplaatst dienen te worden. 2°. dat aan door de Gemeente te werk gestelde of te werk te stellen werklieden in een vak waarin krachtens een aan gegaan collectief contract een hoogere bezoldiging dan ge noemd minimumloon is bepaald, dat contractloon zal moeten worden uitbetaald." „De Raad is van oordeel, dat, indien een lid van de Dienst commissie voorstellen bij den Voorzitter der Dienstcommissie indient ter behandeling in een vergadering der Dienst commissie, de Voorzitter, met inachtneming van Artikel 1 van het Reglement van Orde dezer Commissie, een Dienst commissie vergadering dient uit te schrijven.", Deze voorstellen worden voldoende ondersteund en maken derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. Zullen worden behandeld bij de algemeene beschouwingen. De heer Schüller is allerminst bevredigd door het antwoord van den Wethouder inzake het personeel bij het Radio- Distributie-bedrijf. Volgens den Wethouder is deze loon regeling ingevoerd in overleg met den Directeur in de Commis sie. De Wethouder van Personeelszaken is met zijn eigen zaken zeer slecht op de hoogte, want hij moest weten, dat deze loonquaestie niet in de Commissie voor de Lichtfabrieken thuishoort. Men is toch wel een eind gedaald, wanneer de Wethouder van Personeelszaken niet eens weet in welke Commissie de Personeelszaken behandeld moeten worden. De Wethouder heeft ook niet verklaard, hij kon dat ook niet, hoe hij in de Memorie van Antwoord kon schrijven, dat het radiopersoneel in 1933 een loonsverhooging gehad heeft. Die menschen hebben in 1933 geen halve cent loonsver hooging, wel loonsverlaging gehad. Toch schrijft het College maar, dat het personeel het contractloon ontvangt. Van juiste voorlichting gesproken; het contractloon wordt niet betaald; de Wethouder heeft dat wijselijk ook maar niet vermeld. Het hoogste loon, behalve van dien man van 35. is 29.27, terwijl het contractloon ƒ33.60 is. Dus ƒ4.33 per week minder wordt door de gemeente betaald dan het contract loon voorschrijft. De heer Goslinga: Voor die menschen niet; die liooren niet in die groep. De heer Schüller zal aantoonen, dat zij daarin wel thuis- hooren, althans een deel van hen. De heer Eikerbout zegt: „dat is na te vorderen." Dat is best mogelijk, maar spreker heeft zoo den indruk, dat als zij dat willen navorderen, zij de volgende week Maandag op straat liggen; die consequentie zullen die menschen hebben te aanvaarden als zij voor hun rechten willen opkomen. Al dien tijd, dat zij in dienst van de gemeente zijn, zijn zij te kort gedaan door de gemeente. De heer van Weizen zegt nu: „als de organisaties daarvoor opkomen." Maar de organisaties kunnen niet zeggen: „betalen", dan zegt de gemeente: „hier hebt gij het achterstallige", maar de abonné's vloeien niet meer zoo toe; ik heb zooveel menschen niet meer noodig; over 14 dagen kan je gaan. Dat is dan de consequentie van de directe actie, die de heer van Weizen wil. Als bestuurder van den Bond van Overheidspersoneel zou spreker deze consequentie en de verantwoordelijkheid om die menschen broodeloos te maken niet op zich durven nemen. Als ver antwoordelijk en bewust leider van een organisatie van Overheidspersoneel zal spreker dien menschen dan zeerzeker onder oogen moeten brengen: „als je wilt, zal ik doorzetten,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 6