94 VRIJDAG 26 JANUARI 1934. Gcmeentebegrooting Algemeenc beschouwingen. (Bosman c a.) en dat, waar men zelfs in het particuliere bedrijf niet op kan tegen de prijzen berekend door transportondernemingen, de stelling van den heer Schüller, dat het overheidsbedrijf, waarop toch altijd veel zwaardere lasten drukken dan op het particulier bedrijf, het wel goedkooper zou kunnen doen, zijns inziens onmogelijk juist kan zijn. De heer Vallentgoed zegt, acte te hebben genomen van de verklaring van den heer Goslinga, dat hij menschen met een volledig pensioen niet meer in dienst van de gemeente zal nemen. Het verwijt van den heer van Es, dat spreker tegen ver laging van de hooge salarissen heeft gestemd, was voor spreker niets nieuws, want bij de korting, welke werd toe gepast op de jaarwedden der leeraren, is er van de zijde van sprekers fractie een verklaring afgelegd, waarom zij er tegen was. De sociaal-democraten aanvaarden op het oogen- blik niet verlaging van salarissen. Spreker heeft er echter volstrekt geen bezwaar tegen, wanneer de Burgemeester uit eigen beweging zijn eigen salaris zou verlagen, maar gezien de plaats van Leiden in de salarisverhoudingen,, hebben de sociaal-democraten principieel bezwaar tegen het aanvaaiden van een verlaging. De vergelijking van den heer Goslinga van de S.D.A.P. met een terugtrekkend leger is ook onjuist; wanneer er een terugtrekkend leger is, is er ook een opmarcheerend leger en dat zou dan moeten zijn de tegenstanders van de sociaal democraten onder opperbevelhebber Goslinga. Nu doet het spreker vreemd aan, dat die opperbevelhebber wat hulpeloos wordt en tot de Siameesche tweelingen, de heeren Vos en van Weizen, zegt: help mij toch om het te winnen van de sociaal-democraten, anders kom ik er niet. Volgens den heer Wilmer heeft het socialisme feitelijk geen moreelen ondergrond. Evenwel heeft Dr. Berlage, de groote bouwmeester, eens gezegd, dat het socialisme in zijn diepste wezen religieus is. In een lezing in het Volksgebouw over Rechtsbesef en socialisme kwam Ds. Riemens tot de conclusie, dat in het socialisme het rechtsbesef het sterkste vertegenwoordigd was. De heer Wilmer kan hieruit zelf zijn conclusies trekken. In zake het incident-Groeneveld wil spreker een analoog geval mededeelen. Een katholiek fabrikant in Tilburg ge bruikte indertijd voor zijn handelsartikelen een etiket, waarop stond: Het Heilige Hart Jezus. Dit is sterk becritiseerd door A. B. KI eerekoper in een Oproerigen Krabbel, waarop er een waar gehuil in de katholieke pers ontstond. Hier werd A. B. Kleerekoper beschuldigd van spotternij, maar het was niet als zoodanig bedoeld. Het heeft langen tijd geduurd, voor dat een goedgezinde katholiek opstond en verklaarde, dat de spotternij niet was aan de zijde van A. B. Kleerekoper, maar aan die van den fabrikant. De heer Schüller wil in de eerste plaats iets zeggen over het verwijt, door de heeren Goslinga en van Es tot de sociaal democraten gericht, dat dezen bij de behandeling van de vorige begrooting een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven betreffende de loonen der arbeiders, in dienst van de gemeente Amsterdam. Volgens die beide heeren verlagen sprekers partijgenooten in Amsterdam niet de loonen, maar perken zij de arbeidstijden in. Als dat juist is, wordt door dien maatregel in ieder geval de arbeidsmarkt verruimd en een deel van de arbeiders weder te werk gesteld. Maar wat gebeurt er dezer dagen te Amsterdam, dat momenteel wordt bestuurd door de partijgenooten van de heeren, die dat verwijt tot spreker en de zijnen richten? Men voert z.g. geen loonkorting in, maar doet wel iets, dat men met den deftigen naam van „herclassificatie van de loonen" betitelt, met het gevolg dat ruim 40 van het gemeentepersoneel in loon achteruit gaat. Op die manier loopt de loonkorting niet zoo erg in de gaten, welke de partijgenooten van de heeren Goslinga en van Es, in Amsterdam willen invoeren. De heer Goslinga verzoekt den heer Schüller eens voor te lezen wat men in Zaandam doet. De heer Schüller geeft den heer Goslinga in overweging aan de arbeiders, in dienst van de gemeente Leiden, de loonen te geven, welke sprekers partijgenooten in Zaandam aan de gemeentewerklieden uitkeeren en welke door den lieer K. ter Laan, ondanks de moeilijke positie der gemeente, worden verdedigd en laat dan daarna de heer Goslinga eens over Zaandam spreken. De heer Goslinga deed beter over Zaandam te zwijgen en in de gemeente Leiden de loonen en arbeidsvoorwaarden te verbeteren. De heer Goslinga antwoordt, dat Leiden dan ook fail liet gaat. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Schüller e.a.) De heer Schüller doet opmerken, dat Zaandam niet failliet is. Buiten de overige arbeidsvoorwaarden, die daar veel gunstiger zijn dan te Leiden, zijn ook de loonen veel hooger. De heer de Reede is de eenige geweest, die zijn critiek, in de secties geoefend, heeft gehandhaafd, zoowel na de uiteenzetting van Burgemeester en Wethouders in de Me morie van Antwoord als na de mondelinge verdediging van den Wethouder van Personeels- en Onderwijszaken. De andere heeren hebben, lammeren gelijk, allerlei kronkel redevoeringen gehouden om zich zoete jongens te toonen. Als kinderen hebben zij staan stamelen: Burgemeester en Wethouders, neemt u het mij niet kwalijk, ik zal het niet meer doen! De heer Tepe heeft een heele lijdensgeschiedenis opge hangen over het Ambtenarenreglement, maar ook de heer de Reede wees er reeds op, dat de Wethouder niet begonnen is waar hij beginnen moest. De Wethouder heeft met geen woord gesproken over wat hij volgens de wet had moeten doen van 1931 tot 1933. De heer Tepe heeft dat verleden jaar gedaan. De heer Schüller zegt, dat de Wethouder verleden jaar ook niet heeft kunnen aantoonen, dat hij iets van belang heeft uitgevoerd in dien tijddat zegt spreker niet alleen, maar ook de heer de Reede; spreker staat daarin dus niet alleen. De Wethouder zegt: er waren 175 amendementen inge diend; daaraan was zooveel werk. Maar direct daarop deelt hij mede, dat staande de vergadering, waarin die amende menten behandeld zouden worden, toen had het College zelf er dus nog niets aan gedaan, want ze kwamen toen pas in bespreking een deel daarvan is ingetrokken. Waar blijft nu de redeneering van den Wethouder? Er is een beduidend aantal ingetrokken; er is dus geen sprake van veel werk, daaraan verbonden. De Voorzitter zegt, dat het College die amendementen toch moest bewerken. De heer Schüller zegt, dat het College die moest bewerken na het Georganiseerd Overleg. De Wethouder zegt ook, dat hij niet vlugger kan werken, omdat het personeel te Veel bezet is. Geldt dit dan alleen voor Leiden? In verschillende gemeenten van het land, even groot als Leiden, maar ook in grootere en kleinere, zijn reeds lang ambtenaren-reglementen tot stand gekomen; in ver schillende gemeenten beschikt men ook niet over speciaal personeel, dat alleen daaraan te werk gesteld kan worden. In grootere plaatsen heeft men dat natuurlijk wel, maar niet in kleinere, waar het samenstellen van een dergelijk reglement toch hetzelfde werk geeft als in Leidendaar heeft men hiervoor ook niet altijd gespecialiseerd personeel. Als er nu eens een stuk werk van specialen aard tusschen door moet, waarom maakt de Wethouder dezen ambtenaar daar voor dan niet vrij, door dat werk aan een collega van dien ambtenaar over te dragen of door dat werk naar beneden te doen zakken en daarvoor tijdelijke krachten in dienst te nemen. Dat doet de Wethouder niet; hij beroept er zich op, dat er zooveel werk aan verbonden is en wijselijk verzwijgt hij, dat hij den tijd van 1931 tot 1933 niet gebruikt heeft om een behoorlijk stukje werk uit zijn handen te laten komen. Spreker zegt echter niet, dat hij niets gedaan heeft. In geen enkele gemeente is het zoo'n lijdensgeschiedenis geweest als in Leiden. Personeelszaken komen er uit de handen van dezen Wethouder niet. Als men goed beluisterd heeft de verdediging van den leider der katholieke fractie, den heer Wilmer, van den katholieken Wethouder, dan zal men be merken, dat de heer Wilmer den Wethouder alleen verdedigd heeft tegen de opmerking van den heer de Reede, dat de Wethouder niet geregeld aanwezig was bij officieele gelegen heden, het onderwijs betreffende, maar dat hij hem met geen enkel woord heeft verdedigd tegen de aanvallen van den heer de Reede en van spreker inzake de personeelszaken. Dit heeft spreker wel iets te denken gegeven, nl. dat de heer Wilmer het beter vond daarover te zwijgen, omdat hij, al was hij het niet voor 100 met die opposanten eens, toch wel voor een groot deel eens moest zijn, met de critiek, geuit op het verloop van de werkzaamheden in zake het Ambte narenreglement, maar de heer Wilmer kan niet volhouden, dat het Ambtenarenreglement, dat reeds in 1931 klaar had moeten zijn, niet eerder had kunnen zijn totstandgebracht. De heer Tepe noemt de bewering van den heer Schüller, dat het Ambtenaren-Reglement in 1931 klaar moest zijn, onwaar.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 4