VBIJDAG 26 JANUARI 1934. 125 Geinecntcbegrooling. (van Stralen e.a.) zal ontstaan, wanneer het College de maatregelen neemt, welke zijn aangegeven in het rapport over de reorganisatie van de inrichting, dat het bestuur op 7 September 1933 bij Burgemeester en Wethouders heeft ingediend. Spreker sluit zich aan bij het betoog van den heer van Weizen, met wiens conclusie (opheffing der inrichting) hij zich niet kan vereenigen, zoolang niet vaststaat, dat ook door een behoorlijke reorganisatie geen toestand kan ont staan, waarmede spreker en de zijnen genoegen kunnen nemen. Spreker erkent, dat er hulpbehoevende menschen zijn, voor wie het beter is op een behoorlijke wijze aan het werk te worden gezet, zooals b.v. in de inrichting te Delft ge schiedt, dan aan hun lot te worden overgelaten. Burgemeester en Wethouders hebben verleden jaar als hun meening te kennen gegeven, dat het treffen van een voorziening noodig is. Thans hebben zij reeds 5 maanden het rapport van het bestuur in hun bezit. Laten Burgemeester en Wethouders nu binnen den kortst mogelijken tijd voor stellen te dien aanzien bij den Baad indienen. De omstandig heid, dat er hoogstwaarschijnlijk beduidende bedragen mede gemoeid zullen zijn, zal voor den Wethouder van Financiën wel een aanleiding vormen, deze zaak weer naar een min of meer verre toekomst te verschuiven. De sociaal-democraten meenen echter, dat, hoewel ook naar hun meening de financiën der gemeente in een niet al te besten toestand verkeeren, in den toestand der inrichting moet worden voorzien. Meenen Burgemeester en Wethouders, dat de bestaande toestand daar voorloopig moet worden gehandhaafd, dan is het volgens de sociaal-democratische fractie beter, deze inrichting op te heffen en op een andere wijze in de behoeften van de thans daar verblijvende personen te voorzien. Spreker dringt er bij het College op aan, een reorganisatie voorstel zoo spoedig mogelijk bij den Baad in te dienen. Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat de toestand bij de Stedelijke Werkinrichting onhoudbaar is. Bij een van haar bezoeken aan de inrichting heeft spreekster aanmerking gemaakt op de wijze, waarop met het brood en de boter werd gehandeld. Men heeft daarin dadelijk ver betering gebracht door het verstrekken van busjes. Later bleek haar bij informatie, dat men uit gemakzucht in de oude fout was vervallen. Een van beide: er is een directeur of er is geen directeur. Is er een directeur en meent men, dat op een bepaalde wijze de reinheid moet worden betracht, dan heeft de directeur de daartoe strekkende maatregelen te handhaven. Er zijn menschen, die tegen zich zelf beschermd moeten worden. In een inrichting als deze moet voor een goede hygiëne worden gezorgd. De wijze, waarop brood en boter verstrekt worden, is niet juistook is het verkeerd, dat brood en boter bewaard worden waar allerlei luchtjes en warmte hangen; daarin moet zoo spoedig mogelijk voorzien worden, zoolang men geen betere inrichting heeft. De heer de Rcede sluit zich aan bij het pleidooi van den heer van Stralen voor een reorganisatie der Werkinrichting; het is niet sprekers overtuiging, dat een dergelijke reorganisatie veel geld aan de gemeente zal kosten; het is wel mogelijk om, blijvende beneden het thans voor de Werkinrichting uit getrokken bedrag, de Werkinrichting te reorganiseeren en op beter peil te brengen. Daarom dringt spreker bij het College op een zoo spoedig mogelijke behandeling van het reorgani satie-rapport aan. Tegenover de opmerking van den heer van Weizen, dat het brood, los op tafel lag, stelt spreker dat het bestuur er voor gezorgd heeft, dat het brood wordt gegeven in vetvrij papier; de menschen kunnen het brood en de boter daarin dus bewaren en hoeven het niet op tafel te leggen; doen zij dat niet, dan is dat aan hen zelf te wijten. Het bestuur heeft gedaan wat mogelijk is onder de tegen woordige omstandigheden om in de Werkinrichting den toestand zoo goed mogelijk te maken. De heer van Stralen zal dat toegeven. Al is het bestuur zelf niet tevreden, het heeft met de beschikbare middelen althans bereikt, dat de menschen goed voedsel krijgen en dat de bezwaren, als door den heer van Weizen genoemd, met medewerking van de verpleegden kunnen worden voorkomen. Daarom zal het bestuur er op aandringen, dat inderdaad van die middelen gebruik gemaakt wordt om bezwaren als de heer van Weizen aanvoerde, te voorkomen; de middelen zijn er voor. De heer Romijn zegt, dat ook het College overtuigd is, dat de toestand aan de Werkinrichting niet ideaal is; het College is doende met de quaestie van de reorganisatiehet heeft het rapport van het bestuur van de Werkinrichting ontvangen Gemeentebeg rooting. (Romijn e.a.) dit heeft een punt van bespreking uitgemaakt in het College, maar dat wacht op een beslissing, die voor den verderen gang van zaken van beteekenis is en die op het oogenblik nog niet is ontvangen. Of men nu de richting kan uitgaan, die het College zich voorstelt, of een andere, men kan overtuigd zijn, dat het de aandacht van het College heeft en dat dit bereid is zoo spoedig als doenlijk is tot een definitieve reorganisatie van de Werkinrichting te komen. Ten aanzien van allerlei sociale zaken moet alles altijd met den meesten spoed ge beuren; spreker probeert daaraan zooveel mogelijk tegemoet te komen; hij is met vele reorganisaties bezig; dereorganisatie van de Werkinrichting is daarvan een onderdeel. Spreker hoopt spoedig daarvan resultaten te kunnen laten zien. Indien hij daartoe niet in staat is, gelieve de Baad aan te nemen, dat dit niet komt, doordat het College de zaak heeft laten liggen, maar wel doordat het op het oogenblik niet precies weet, welke richting het kan uitgaan. Spreker heeft met genoegen vernomen, dat de heer de Beede, die een zeer ijverig bestuurslid van de inrichting is, trachten zal zooveel mogelijk verbetering in den bestaanden toestand te brengen. De heer van Weizen zegt, dat voor hem de principieele vraag is, of in de naaste toekomst werkloozen, die niet meer in het productieproces kunnen worden opgenomen, hun toe vlucht moeten zoeken in de Stedelijke Werkinrichting of aanspraak moeten maken op een behoorlijke uitkeering van de gemeenschap. Op die vraag gaf de heer van Stralen geen antwoord. De heer van Stralen is met de toezegging en het antwoord van den Wethouder niet geheel en al tevreden. In den regel is het antwoord van het College vaag, wanneer het een zaak betreft, ten aanzien waarvan het nog geen vast plan heeft, maar dit antwoord van den Wethouder is al bijzonder vaag. Welke andere mogelijkheden overweegt de Wethouder? In verband met zijn betoog in eerste instantie wenscht spreker de pertinente toezegging van het College, dat het zijn meening binnenkort aan den Baad zal mededeelen. Het is spreker bekend, dat een neiging bestaat om hen, die zich voor de verleening van steun aanmelden, naar de Stedelijke Werkinrichting te sturen, maar de capaciteit van deze inrichting is niet zoodanig, dat men kan verwachten, dat groote aantallen werkloozen daarheen zullen verwezen worden. Bovendien is in deze inrichting, hoewel zij Stedelijke Werkinrichting heet, bijna geen werk te verrichten. Het komt vaak voor, dat de tegenwoordige bewoners dagen lang geen arbeid hebben, zoodat het bijna onmogelijk is, er meer men schen heen te zenden, waardoor het kleine beetje werk des te spoediger gedaan zou zijn. De heer Romijn is niet in staat op het oogenblik nadere inlichtingen te geven, aangezien hij anders daardoor de zaak misschien ongunstig zou beïnvloeden. Spreker hoopt wel zeer spoedig te kunnen mededeelen, welke richting het College zal uitgaan. Indien inderdaad bij Maatschappelijk Hulpbetoon het streven bestond, de werkloozen naar de Stedelijke Werkin richting te verwijzen, zou de lieer van Weizen daaromtrent zeer veel gehoord hebben in den Baad, aangezien mevrouw Braggaarde Does gewoon is haar grieven tegen het optreden van Maatschappelijk Hulpbetoon in den Baad te brengen. Het voorstel van den heer van Weizen (No. 30) wordt verworpen met 33 stemmen tegen 1 stem, die van den heer van Weizen. Bij dit volgnr. wordt vervolgens zonder hoofdelijke stem ming de begrooting van de Stedelijke Werkinrichting voor 1934 goedgekeurd, waarna volgnr. 593 eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 594, luidende: „Subsidie aan de Afd. Leiden van de Vereeniging tot Verbetering van bet lot der Blinden in Nederland en zijne Koloniën. 6.000. waarbij tevens aan de orde komt het voorstel van mevrouw de Clerde Bruijn, (No. 26) luidende: ,,Ondergeteekende stelt voor over te gaan tot het instellen van een Gemeentelijke Commissie voor Blindenzorg." Mevrouw de Clerde Bruijn zegt, dat het afzetgebied voor de door de blinden vervaardigde artikelen steeds kleiner wordt; het wordt steeds moeilijker; ook de straatverkoop vermindert; omdat de arbeiders veel minder verdienen en in de groote winkels alles veel goedkooper te verkrijgen is, is daarmede zoo goed als niets meer te verdienen. De blinden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 35