122 VRIJDAG 26 JANUARI 1934.
Gemeentebeg rooting.
(van Eek c.a.)
dat men dat in het geheel niet verwacht, maar de Voor
zitter heeft wel in dien zin gesproken en er wordt altijd ver
ondersteld, dat ieder rechtgeaard Nederlander voelt voor
Oranje.
Nu staan de sociaal-democraten voor de volgende moeilijk
heid: zij worden als regel uitgenoodigd tot bijwoning van
dergelijke feestelijkheden; het is normaal, dat zij er heen
gaan; zij willen zich niet altijd afscheiden. Spreker wil zelfs
feest vieren met zijn tegenstander, als dit maar kan zonder
dat zijn gevoelens daarbij onderdrukt worden. Wanneer nu
b.v. een van de vorstelijke personen aanwezig is, kan men
begrijpen, dat het Wilhelmus gespeeld wordt en dan blijven
de sociaal-democraten weg; dan hinderen zij niemand en
dat is geen ramp, noch voor hen, die er wel komen, noch voor
hen, die wegblijven. Nu zou het een heel eenvoudige methode
zijn om altijd weg te blijven, maar dat vindt spreker ook
niet goed; de sociaal-democraten willen zich niet zoo af
scheiden en willen trouwens het recht hebben om aan derge
lijke algemeene feestelijkheden deel te nemen. Waarom kan
men zich niet op het standpunt stellen, dat dit beperkt
wordt en dat niet zonder noodzaak het Wilhelmus wordt
aangeheven. Spreker begrijpt niet waarom op een feestelijk
heid van de Lichtfabrieken het Wilhelmus wordt aangeheven,
maar als het wel gebeurt, dan is het gewenscht, dat de sociaal
democraten vooruit worden gewaarschuwd. Als zij als gasten
worden beschouwd, dan moet de gastvrouw, in deze de
gemeente, hen toch vooraf waarschuwen, als zij weet, dat er
iets gebeuren zal, wat hun minder aangenaam zal zijn, wat
hen in moeilijkheden brengt. Wanneer men er niet van af
ziet, wat spreker het beste acht, om zonder noodzaak telkens
het Wilhelmus te zingen, dan moet men, indien men de
sociaal-democraten uitnoodigt, en op hun tegenwoordigheid
prijs stelt, er bij vermelden, dat het de bedoeling is het
Wilhelmus aan te heffen; dan blijven zij weg en brengen zij
niemand in moeilijkheden. Anders volgt daaruit als conse
quentie, dat zij altijd weg moeten blijven. Dat acht spreker
niet goeder kunnen trouwens omstandigheden zijn, dat zij
het in het gemeentebelang of in hun eigen belang achten om
wel te komen. Het College staat misschien op het standpunt,
dat het de vrijheid wil behouden om bij een gemeentelijk
feest het Wilhelmus te doen spelen, maar laat men dan ten
minste waarschuwen, zoodat de sociaal-democraten niet op
die wijze in moeilijkheden komen. Het is een plicht van
wellevendheid om, als men gasten uitnoodigt, te zorgen dat
die gasten niet in moeilijkheden komen. Spreker vraagt dus
of het spelen van het Wilhelmus niet beperkt kan worden
tot de officieele Oranjefeesten of bij aanwezigheid van
vorstelijke personen; anders zou spreker zeer de wenschelijk-
heid willen uitspreken, dat dit tevoren bekend gemaakt wordt
dan kunnen de sociaal-democraten besluiten er niet heen te
gaan, waardoor zij zich zelf en anderen moeilijkheden be
sparen.
De heer Wilbrink zegt, dat de heer van Eek niet alleen
vraagt, dat de Overheid neutraal is, maar dat zij ook neutraal
is op nationaal terrein, en dat gaat toch te ver. De heer van
Eek moet dan maar verwachten, dat als er vanwege de ge
meente een bijzonder feest wordt gevierd, het Wilhelmus
wordt aangeheven en als de Nederlandsche sociaal-demo
craten, die hier spreken over nationale gevoelens, niet kunnen
hebben dat het volkslied wordt gezongen, dan is dat toch
zeker buitengewoon bekrompen.
In geen enkel ander land maken de sociaal-democraten er
bezwaar tegen, dat in hun aanwezigheid het volkslied wordt
gespeeld of gezongen en als dit geschiedt loopen zij niet weg.
Spreker vindt het te meer treffend, waar juist van de
zijde der sociaal-democraten stemmen opgaan, die de waarde
van het Oranje-Huis erkennen. Toen men eenigszins be
ducht was voor het werven van leden door de N.S.B., ge
voelde zelfs de heer Kleerekoper, een der vooraanstaande
mannen in de S.D.A.P., behoefte uit te spreken, dat wij nog
altijd Oranje hadden, die voor onze vrijheden zou waken.
Het Huis van Oranje wordt dus door den heer Kleerekoper
in nationalen zin gezien.
De sociaal-democraten wenschen aan den eenen kant niet,
dat het College als de gemeentelijke overheid hen passeert
bij het verzenden van de uitnoodigingen, aangezien zij zich
dan beschouwd gevoelen als tweederangsburgers, maar
moeten aan den anderen kant dan ook niet verwachten,
dat de nationale gevoelens worden onderdrukt door een ver
bod om het volkslied te zingen of te spelen.
Spreker hoopt, dat het College in geen enkel opzicht zijn
houding zal laten bepalen door dergelijke kleinzielige op
merkingen van den heer van Eek.
De Voorzitter is van oordeel, dat de heer van Eek deze
Gemeentcbegrooting.
(Voorzitter e.a.)
zaak in een verkeerd daglicht stelt. De heer van Eek is zoo
zeer doordrongen van het heerlijke van de socialistische
leer, dat ze voor hem van een geheel andere orde is geworden,
dan ze werkelijk is, n.l. politiek en niets anders dan politiek,
een opvatting van de wijze, waarop de maatschappij zich
zal moeten organiseeren en zij zal bestuurd moeten worden.
Ondanks zijn tegenspraak zoekt de heer van Eek een tegen
stelling tusschen de nationale en de socialistische ge
voelens.
Het lied van de Nederlandsche natie is het Wilhelmus.
Wanneer de heer van Eek zegt, dat hij een rechtgeaard
Nederlander is, waaraan spreker niet twijfelt, zal hij moeten
inzien, dat hij zich daarnaar heeft te schikken. Wanneer hij
zegt, dat het Wilhelmus is een lied van het kapitalisme,
heeft hij het aan het verkeerde einde en begrijpt hij van de
natie absoluut niets.
De heer van Eek zoekt de tegenstelling op een verkeerd
terrein.
Onder Oranje moge zooveel verschil van opinie zijn als
men wil, één ding is zeker: de eenheid van het Nederlandsche
volk, die tot uiting komt, wanneer het Wilhelmus bij ver
schillende gelegenheden wordt gezongen.
Ziet de heer van Eek in het Wilhelmus een lied van de
kapitalisten, een beleediging van de 8.D.A.P. of iets, waar
mede men de socialisten onaangenaam is, dan zou spreker
hem den raad willen geven, naar een land te gaan, waar geen
volkslied wordt gespeeld, want overal elders zal er altijd voor
een deel van de bevolking een hindernis en een belemmering
zijn om aan de feesten deel te nemen.
Spreker kan zich niet voorstellen, dat een ernstig man
als de heer van Eek met een voorstel kan komen om het
zingen van het Wilhelmus te beperken tot de gelegenheden,
waarbij vorstelijke personen aanwezig zijn. Het zou in de
ergste mate van schijnheiligheid getuigen, indien men zei:
,,wij zullen het Wilhelmus zingen, wanneer een der vorstelijke
personen aanwezig is, maar wij zullen ons er voor wachten,
uiting aan onze gevoelens te geven, wanneer die ons den
rug heeft toegekeerd". Het ligt bij alle mogelijke gelegenheden
op den weg van een rechtgeaard Nederlander, het Wilhelmus
te zingen met de gevoelens van eenheid van nationaliteit,
die het lied behoort wakker te roepen door de geschiedenis,
waarin en waardoor het is ontstaan.
In verband met hetgeen spreker zooeven heeft gezegd,
kan hij er geen oogenblik aan denken op de uitnoodigingen,
welke verzonden worden, mede te deelen, dat het Wilhelmus
zal gezongen worden.
De heer van Eek wenscht niet uitgenoodigd te worden,
maar wanneer de gemeente een feest aanbiedt, is het wel
is waar gebruik, dat Burgemeester en Wethouders een in
uitnoodigingsvorm gestelde mededeeling aan de Raadsleden
doen, maar zijn het eigenlijk de gemeente en de leden van
den Raad, die het feest geven en is de heer van Eek niet gast,
maar gastheer. Spreker kan dan ook onmogelijk aan het
verzoek van den heer van Eek voldoen.
De heer van Eek zal zich in de eerste plaats de vrijheid
veroorloven, zelf te gevoelen, wat socialisme is en gelooft,
dat de Voorzitter daarvan niet veel verstand heeft. Er is
geen sprake van, dat het alleen een politieke beweging is:
het is een levensopvatting en als zoodanig wenschen de
sociaal-democraten het in de praktijk uit te leven. Spreker
zegt dit namens de geheele sociaal-democratische fractie.
Het is niet waar, dat in andere landen de sociaal-democraten
het volkslied zingen. Het lied van de Fransche sociaal
democraten is niet de Marseillaise, maar de Internationale.
Hoe kan men zich op het standpunt stellen, dat de sociaal
democraten, die, al komen zij er niet voor uit, republikeinen
zijn, een lied zullen zingen, dat getuigt van koningsgezinde
gevoelens
Het is niet sprekers bedoeling, een conflict uit te lokken,
maar het spreekt vanzelf, dat de sociaal-democraten hun
gevoelens willen uitleven en daarin niet gekrenkt wenschen
te worden. Op het oogenblik is het Wilhelmus geworden
tot niet alleen een royalistisch, maar ook een anti-socialistisch
lied. Er zijn socialisten, die dit betreuren.
Spreker stelt geen enkelen eisch, maar wenscht, dat de
Raad noch zich zelf, noch anderen in moeilijkheden brengt.
Wil men niet afzien van het bij zekere gelegenheden laten
zingen van het Wilhelmus, dan zal men in elk geval kunnen
waarschuwen. Men moet ook respect hebben voor de ge
voelens van anderen en al zegt men, dat het klein van ge
voelen is, de sociaal-democraten gevoelen nu eenmaal, dat
het tegen hen gericht is, wanneer men het Wilhelmus zingt.
Wanneer hun geen bevredigende toezegging wordt gedaan,
zullen de sociaal-democraten zich voortaan onthouden van
het bijwonen van dergelijke officieele plechtigheden en kent