VRIJDAG 26 JANUARI 1934. 121 Gemecntcbegrooting. (Voorzitter c.a.) Wel gebleken is echter, dat die niet de ideale bewakers waren; het werk leent zich er ook niet toe om daarvoor gezonde, jonge, frissche krachten te gebruiken; die bewakers hebben enkele kleinigheden te doen en brengen verder den dag in lediggang door. Verder is ook een punt van over weging de interesse, door de bewakers getoond in de collecties wanneer zij werkelijk hun plicht zouden doen, moeten zij op de hoogte zijn van alles wat hun afdeeling betreft, ook terwille van het publiek. Daarin is men met de bewakers nooit geslaagd. Proeven in andere musea, waar men de bewakers door meisjes vervangen heeft, zijn in dit opzicht zeer geslaagd; in het Museum van Oudheden b.v., waar ver schillende jongedames toezicht uitoefenen, geven dezen blijk veel beter in staat te zijn de inlichtingen aan het publiek te verstrekken. De Commissie voor de Lakenhal heeft besloten hiermede een proef te nemen. Tevoren staat evenwel niet vast, dat men daarop niet terug zal komen. Spreker acht dit een goede oplossing en wil aan dat systeem, waarmede de Commissie binnenkort een begin zal maken, een goede kans van slagen geven. Spreker ziet geen reden om, wanneer men gelegenheid heeft zoo'n meisje, die daarop bijzonder prijs stelt, aan het werk te zetten, haar die gelegenheid niet te geven, ook waar het werk, dat men van haar verlangt, inderdaad op haar weg ligt. Spreker ontraadt dus de motie-van Rosmalen en kan allerminst toezeggen, dat de Oommissie, die deze zaak zeer grondig bekeken heeft, zich daardoor van haar standpunt zal laten afbrengen. De heer van Rosmalen heeft zijn motie ingediend naar aanleiding van de stemmen, die opgegaan zijn voor het behoud van het tegenwoordige loon van de suppoosten. Er zijn misschien heel wat jongelui, die wel voor dit werk be rekend zijn en dat loon gaarne zouden verdienen; velen in de particuliere bedrijven verdienen minder en zien reik halzend uit naar een gelegenheid om dit te verdienenwanneer zij deze betrekking hebben, kunnen zij in hun jonge jaren door een bijbetrekking toch nog min of meer in hun onder houd voorzien. De Voorzitter zegt, dat dat alles juist is, maar gelooft niet, dat men door jonge menschen aan te stellen dezen een dienst zou bewijzen; het mag heel aangenaam zijn, dat zij dat bedrag daar verdienen, maar spreker acht dat voor hun verdere carrière niet aanbevelenswaardig. Wanneer het er om gaat den menschen wat inkomsten te bezorgen, dan ziet spreker niet in waarom men het aan jonge meisjes zou weigeren en het aan jonge mannen zou toestaan. De heer van Rosmalen is door de argumentatie van den Voorzitter niet overtuigd. Als het voor een man van middel baren leeftijd te geestdoodend is, zal een meisje dan wel voldoende actief blijven! Heeft de Commissie overwogen, dat in het algemeen een man rustiger kan blijven in een saaie omgeving zonder voldoende afleiding dan een vrouw! Zij schijnt alleen afgegaan te zijn op de ervaringen in andere musea. Moet men in dezen tijd van malaise, waarin vele mannen hunkeren naar het verdienen van een bescheiden stukje brood, tot dezen maatregel overgaan! Er zijn vele gezinnen, die op het oogenblik van 20.per week moeten bestaan. Spreker beweert niet, dat men altijd het thans bestaande systeem moet handhaven, maar zou het betreuren, indien in dezen tijd, waarin zelfs de particuliere werkgevers willen medewerken tot de aanstelling van mannen en jongens in de plaats van vrouwen en meisjes, de gemeente, zij het ook via de Commissie, een anderen weg insloeg. Spreker respecteert het werk van de Commissie voor de Lakenhal, welke Commissie een zekere mate van vrijheid van handelen moet hebben. Bij een principieele beslissing als deze mag de Commissie zeker wel rekening houden met het algemeene streven om meer mannen en jongens aan te stellen en het zou in hooge mate te betreuren zijn, indien zij bij het beheer van een gemeentelijke inrichting tegen dat streven zou in gaan. Spreker adviseert daarom den Raad, de motie met zoo groot mogelijke meerderheid aan te nemen. De heer Wilmer blijft het moeilijk vinden, tegen de motie te stemmen, omdat hij zich kan voorstellen, dat men er in slaagt mannen te vinden (dus geen jonge menschen, voor wie het werk inderdaad te geestdoodend zou zijn en die op deze wijze niet op een behoorlijke manier hun brood zouden kunnen verdienen), die als hoofd van een gezin er niet in kunnen slagen met hun tegenwoordige inkomen voldoende voor dat gezin of voor zichzelf te zorgen en voor wie het loon van 20.per week een gewenscht supplement van hun inkomen zou kunnen zijn. Spreker geeft daarom den heer van Rosmalen in overweging Gcmeentebegrooting. (Wilmer e.a.) zijn motie in dien zin te wijzigen, dat de wenschelijkheid wordt uitgesproken, bij voorkeur mannelijke bewakers aan te stellen. De heer Huurman deelt als lid van de Commissie voor de Lakenhal mede, dat het denkbeeld in de commissie lang en breed is besproken en het besluit niet met algemeene stemmen is genomen. Gelet op de meeningen van verschillende raadsleden, geeft spreker in overweging, de motie van den heer van Rosmalen te stellen in handen van Burgemeester en Wet houders om praeadvies. De commissie zal dan in de gelegen heid zijn, de zaak nogeens te bespreken. Het is beter deze zaak na een uitgebracht prae-advies te behandelen, dan nu reeds een besluit te nemen. De Voorzitter kan zich met het denkbeeld van den heer Huurman vereenigen. Het is de Commissie voor de Laken hal lang niet onverschillig, wat over deze zaak in den Raad wordt gezegd. Spreker blijft er bij, dat het wenschelijk is, dat men haar verantwoordelijk laat, maar het bestuur wil op een punt, waarover men het niet eens is, gaarne rekening houden met wat door anderen gezegd is. Het is mogelijk, dat het hier gesprokene de Commissie, die in het algemeen toch op het standpunt staat, dat vrouwe lijke bewaking zeer behoorlijk en wellicht beter zal zijn, aanleiding geeft terug te komen op haar aanvankelijk voor nemen, dan wel er een anderen vorm aan te geven en een proef te nemen met b.v. één vrouwelijke kracht. Spreker stelt derhalve voor, de motie-van Rosmalen te stellen in handen van Burgemeester en Wethoudeis om praeadvies. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. (De heer van Weizen wenscht geacht te worden te hebben tegengestemd.) Volgnr. 552 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over volgnr. 553, luidende: „Uitgaven voor volksfeesten3.535. De heer van Eek kan niet volstaan met de verklaring, die hij gewoon is af te leggen bij dit volgnummer, nl. dat de sociaal-democraten bezwaar hebben tegen dezen post, zoolang deze feestelijkheden worden gevierd als nu gebeurt. De sociaal-democratische leden van den Gemeenteraad worden bij verschillende gelegenheden voor een groote moeilijkheid geplaatst; zij krijgen uitnoodigingen voor feestelijke ge legenheden, zooals het feest van de Lichtfabrieken en het jubileum van het Radio-distributie-bedrijf en dan plotseling, zonder dat zij er op verdacht zijn, wordt het Wilhelmus aangeheven of gespeeld. Nu is het Wilhelmus niet altijd geweest een anti-socialistisch lied, maar op het oogenblik is het dat gewordenmen geeft daarin uiting aan zijn konings gezinde gevoelens en een groot deel van het publiek geeft daarin uiting aan zijn wensch om de kapitalistische orde te behouden. De sociaal-democraten worden daarbij voor groote moeilijkheden geplaatst; opstaan en meezingen kunnen zij niet, omdat zij dan zouden handelen tegen hun gevoel; op staan en weggaan is op een feest zeer onaangenaam; zij kunnen er wel tegen, maar dit brengt een onaangename stemming teweeg; het is ook niet hun bedoeling om con flicten uit te lokken. De sociaal-democraten zijn niet mis deeld van nationale gevoelens, maar zij willen die echter uitleven zooals zij noodig achten. De Voorzitter wees er in zijn Nieuwjaarsrede op, dat het zoo heerlijk was, dat het Nederlandsche volk een eenheid vormde bij de herdenking van Willem den Zwijgerde sociaal-democraten gevoelen ook voor zijn persoon, maar op andere wijze en het onaangename is voor hen, dat dit hun nooit vrijgelaten wordt; zij mogen wél meedoen aan al die feestelijkheden, maar als zij zich daarbij willen uiten als sociaal-democraten, dan is het ver boden. Een treffend staaltjeeen van sprekers partijgenooten, de heer Brugmans, had aangeboden te spreken bij de her denking van Willem den Zwijger in Delft, maar dat mocht hij niet, want hij zou hem herdenken zooals een sociaal democraat hem wilde herdenken, nl. in de eerste plaats als revolutionnaire figuur. Hij mocht echter niemand aanstoot geven. Met andere woorden, er werd van de sociaal-demo craten verwacht, dat zij deelnemen en meedoen aan en op gaan in nationale bewegingen. Nu zegt de heer Wilbrink,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 31