VRIJDAG 26 JANUARI 1934. 117 Gemecntebegrooting. (Schüller c.a.) Beraadslaging over volgnr. 342, luidende: Onderhoud van straten en pleinen115.375. De heer Schüller verklaart namens zijn fractie, dat deze is tegen post sub 6 ad 6.160.voor 22.000 M2. straatwerk, uit te voeren in aanbesteding. Bij post sub 5 verzoekt spreker den Wethouder thans te antwoorden op sprekers vraag, gesteld bij de algemeene beschouwingen, waar nu de uitvoering van het Raadsbesluit tot aanschaffing van een tweeden auto blijft. De Voorzitter zegt, dat er geen besluit is genomen om dien auto aan te schaffen; maar er is aan het College een crediet verleend om dien auto te koopen; daarvan behoeft evenwel geen gebruik gemaakt te worden. De heer Splinter: U kunt het er wel op brengen, als het aan genomen wordt. Volgnr. 342 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 343 tot en met 346 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 347, luidende: Bijdrage aan het „Fonds voor aanleg, onderhoud en beheer van Wandelparken" in de kosten van onderhoud van „De Leidsche Hout4.250. waarbij tevens aan de orde komt de motie van den heer van Eek (No. 5), luidende: „De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat de Leidsche Hout in eigendom worde overgedragen aan de gemeente Leiden." De heer van Eek heeft tot gewoonte voorstellen, waarin hij belangstelt, warm te houden. Hij wil het ook dit voorstel doen. Spreker vindt het een onregelmatigen toestand, dat het College, dat aan het hoofd van de gemeente staat, n.l. de Raad, over den Leidschen Hout, die een prachtige instelling- voor het Leidsche publiek is, niets te zeggen heeft. Op het oogenblik wordt de Leidsche Hout bestuurd en beheerd door Burgemeester en Wethouders als personen met eenige buitenstaanders. Bij uitvoering van sprekers motie zou de Leidsche Hout beheerd worden door het College van Burgemeester en Wethouders, dat zich wellicht zou kunnen laten bijstaan door eenige belangstellenden en des kundigen. De gemeenteraad had dan ten volle zeggenschap; hij kon het College ter verantwoording roepen ten opzichte van het beheer. Nu heeft de Raad er niets over te zeggen. De bestaande toestand is een gevolg van het feit, dat deze instelling in het leven is geroepen door een gift. Spreker waardeert het natuurlijk, dat indertijd een particulier geld voor dit doel beschikbaar heeft gesteld, dat de zaak op het oogenblik van particuliere zijde wordt gesteund en particu lieren zich ten bate van deze instelling er mede bemoeien. Dat neemt niet weg, dat het eigenlijk niet aangaat, dat deze instelling onttrokken wordt aan het toezicht van den Raad. Spreker beschouwt het als een soort bewijs van wan trouwen in den Raad, als een poging om de zaak te beheeren, zonder den Raad er in te kennen, omdat men bevreesd is, dat dan controle zou worden uitgeoefend op de arbeids voorwaarden van het personeel. Het is een angst voor publiek democratisch beheer. Het is een onmogelijke toestand, dat de Leidsche Hout voor het Leidsche publiek door particulieren beheerd moet worden (op het beheer zelf heeft spreker op het oogenbük geen aanmerking), en niet beheerd wordt door het College, dat in het algemeen het vertrouwen van de Leidsche inwoners verdient. Spreker acht het gewenscht, dat op deze zaak wordt teruggekomen en het bosch het eigendom wordt van Leiden. Men mag niet vergeten, dat al stelt men op de financieele medewerking van particulieren prijs, deze instelling op het oogenblik financieel volkomen afhankelijk is van de ge meente, m. a. w. van den Raad. De Raad is bereid het noodige geld te verschaffen, zulks met instemming van de ingezetenen, maar over de wijze, waarop het geld wordt besteed, heeft de Raad niets te zeggen. Aangezien spreker in deze onregel matigheid niet kan berusten, heeft hij zijn voorstel ingediend. De Voorzitter zegt, dat de heer van Eek iederen keer de wenschelijkheid uitspreekt, dat de Leidsche Hout in eigen dom wordt overgedragen aan de gemeente; de heer van Eek weet echter zeer goed op welke gronden dit onmogelijk is. Aangezien spreker het voorstel van den heer van Eek onaan nemelijk vindt, daar het voorwaarden zou schenden, die in- Gemeentebeg rooting. (Voorzitter e.a.) dertijd zijn aanvaard, moet spreker op de poging van den heer van Eek om deze zaak warm te houden, koud water gieten en zich geheel houden aan wat hij vroeger heeft gezegd, als mede den Raad adviseeren het voorstel niet aan te nemen. Spreker stelt de waardeering op prijs, die de heer van Eek voor de wijze van beheer heeft uitgesproken; ook spreker is van oordeel, dat de Leidsche Hout een zegen voor Leiden is. Het voorstel van den heer van Eek kan echter geen genade in de oogen van het College vinden. De heer van Eek zegt, dat de Voorzitter met geen enkel woord zegt waarom het niet mogelijk is den Leidschen Hout in gemeentebeheer te brengen. Wanneer de Raad de wensche lijkheid uitspreekt en zij, die zeggenschap hebben, zich daar naar voegen, dan is het wel degelijk mogelijk; dan kan de stichting opgeheven en de eigendom overgedragen aan de gemeente. Onmogelijk is het dus niet. Dat iemand eenmaal een zeker bedrag ter beschikking heeft gesteld, onder een belofte, beteekent dat nu dat door de eeuwen heen dan de Leidsche bevolking daarover niets te zeggen zou hebben? Dat kan spreker niet inzien. Spreker kan zich voorstellen, dat degene, die die gift deed, voldoende waarborgen eischte voor een goed beheer, maar kan ooit iemand denken, dat wanneer die zaak in handen komt van den Leidschen Raad dan de bedoeling om Leiden in het bezit te stellen van een goed en goed beheerd wandelpark, niet zou worden ver wezenlijkt? De heer Huurman zegt, dat dat veel meer geld zal kosten. De heer van Eek zegt, dat de bedoeling nu wel duidelijk wordt. Wat wil dit dan zeggen? Men zou de menschen, daar werkzaam, beter betalen. Dan is het dus een poging om Leiden in het bezit te stellen van een bosch en de menschen, die daarin werken, minder te betalen dan indien de Raad daar voor de verantwoordelijkheid droeg. Dat is dan een poging tot loondruk; laat men het dan zeggen. De heer Huurman zegt, dat dit bij hem niet het geval is. Men moet de menschen behoorlijk betalen, dat is het eerste, maar daarom behoeft het niet altijd een gemeente-instelling te zijn. Zou de heer van Eek denken dat alle niet-gemeente- lijke instellingen de menschen uitzuigen? De heer van Eek vraagt, waarom de heer Huurman niet voldoende vertrouwen in den Raad stelt. De heer Huurman vraagt waarom de heer van Eek niet voldoende vertrouwen in dat bestuur stelt. De heer van Eek: Omdat de Raad heeft op te komen voor de belangen van de gemeente en daarvoor ingesteld is, is het, de natuurlijkste zaak, dat dit Leidsche bosch beheerd wordt door het College, daarvoor aangewezen. Dat is de natuurlijke weg. De heer Huurman heeft geen argumenten aangevoerd waarom het in particulier beheer zou blijven. Het is een publieke instelling en men moet aanvoeren argu menten waarom het niet door een publiek College beheerd moet worden. De Voorzitter acht zich totaal ontslagen argumenten aan te voeren tegenover den heer van Eek, waar spreker dat jaren achtereen gedaan heeft en er op gewezen heeft, dat die gift aanvaard is onder een zekere voorwaarde. De heer van Eek heeft daaraan medegewerkt en spreker ziet geen reden daar aan één woord meer te wijden. De motie van den heer van Eek (No. 5.) wordt verworpen met 23 tegen 12 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Wilmer, Donders, van der Reijden, van Es, van Tol, Eikerbout, Simonis, Coster, Huur man, Beekenkamp, Vos, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, Bergers, Meijnen, Wilbrink, Manders, van Rosmalen, van Eecke, Bosman en de Reede. Vóór stemmen: de heeren Verweij, Groeneveld, Schüller, van Eek, Vallentgoed, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers, Kooistra, van Stralen, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Koole en van Weizen. Volgnr. 347 wordt zonder hoofdelijke stemming aange nomen. Volgnr. 348 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 27