VRIJDAG 26 JANUARI 1934. 113 Gemeentebegrooting. (Splinter e.a.) er bij brand altijd veel critiek wordt uitgeoefenddeze critiek blijkt veelal ongegrond te zijn; desondanks is echter ook de Commandant van meening, dat aanvulling van het materieel van de brandweer noodig is. Nu is een commissie ingesteld tot onderzoek van de mogelijkheid van combinatie van politie en brandweer, door den heer Wilmer genoemd als punt van bezuiniging. Samenvoeging van politie en brandweer zal echter geen bezuiniging geven. Inderdaad heeft die Commissie rapport uitgebracht; het is ook reeds in het College geweest, maar verschillende punten moeten nog nader worden uitgewerktzoodra dit geschied is, hoopt het College met het rapport en met zijn praeadvies daarover in den Raad te komen. Het gaat niet aan op het oogenblik nu reorganisatie in onderzoek is de taak van de brandweer uit te breiden in de door den heer Groeneveld aangegeven richting. Laat de heer Groeneveld nog eenigen tijd geduld hebben; hij zal zien. dat in dat rapport ook aan zijn wenschen aandacht is geschonken. De heer Groeneveld antwoordt den heer Huurman, dat spreker in geen enkel opzicht critiek heeft uitgeoefend op de wijze, waarop de brandweer haar taak verricht; hij heeft alleen gezegd, dat uit het verslag van de brandweer zelf is gebleken, dat de Leidsche burgerij zich niet volkomen veilig karn gevoelenals de Commandant van de brandweer dat zoo zegt niet spreker zal het wel zoo zijndan neemt spreker dat aan. De Wethouder onderschrijft, dat de zaak niet vol komen in orde is, maar dat voorzieningen zullen moeten worden getroffen, doch heeft het rapport ontvangen en dat zal te eeniger tijd De heer Splinter hoopt: binnen niet al te langen tijd. De heer Groeneveld zegt, dat de Raad bij het uitbreidings plan heeft ondervonden dat 't „op een oor na gevild" 5 jaar beteekent. Wanneer dit echter al te lang mocht duren, dan dringt spreker er op aan deze zaak voorloopig alvast te regelen. Er kunnen zich noodgevallen voordoen, zooals al gebeurd is bij een overstrooming en dan is er geen enkel instituut om te helpen; dat gaat niet. In noodgevallen moet de gemeente kunnen helpen. Spreker dringt er op aan om, als het defini tieve plan nog lang onderweg blijft, althans eenigen maatregel te treffen voor noodgevallen. De Voorzitter gelooft, dat de zaak van de brandweer zoo spoedig in den Raad zal komen, dat het geen zin heeft nog een onderzoek in te stellen, hoe deze zaak bij den tegen- woordigen toestand geregeld zal kunnen worden. Inzake het geschil tusschen de heeren Huurman en Groene veld wil spreker verklaren, dat met het bestaande materieel, dat naar de meening van het College en ook naar die van den Commandant wellicht niet geheel voldoende is, op de voortreffelijkste wijze wordt gewerkt. Volgnr. 274 wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De volgnrs. 275 tot en met 290, 292, 294 tot en met 302, 304,305 en 307 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 308, luidende: „Subsidie ter ondersteuning van plaatselijke drankbestrijdersver- eenigingen300. waarbij tevens aan de orde komt het voorstel van den heer van Eek (n°. 7), luidende: „De Raad besluit om de subsidie ter ondersteuning van plaatselijke drankbestrijdersvereenigingen (volgnummer 308 der begrooting) te verhoogen van 300.op 600. Gemeentebegrooting. (van Eek e.a.) zich groote opofferingen in tijd en geld getroosten om de menschen op de hoogte te brengen van het kwaad en de ge varen van het gebruik, in het bijzonder het overmatig gebruik, van alcohol, maar hier schuilt ook een groote taak voor de Overheid. Waar hier volstaan kan worden met een klein subsidie om den arbeid van die particulieren te ondersteunen, gaat het niet aan dat na te laten. Nu is 300.voor het ge meentebestuur een zeer gering bedrag, maar voor die vereeni gingen is het van bijzonder groote beteekenis. Spreker wil dus nogmaals trachten den Raad te doen terugkeeren van de dwalingen zijns weegs. De heer Coster acht het onnoodig het subsidie te verhoogen, aangezien de betrokken vereenigingen bij het opmaken van haar begrootingen rekening hebben gehouden met de toeken ning van de subsidie van f 300. De heer Goslinga kan zich in vele opzichten aansluiten bij hetgeen de heer van Eek heeft gezegd over het maatschap pelijk kwaad van het alcoholisme, maar meent, dat de be strijding van het alcoholgebruik bij het snelverkeer op een rigoureuzere wijze door de overheid moet worden gevoerd dan alleen door de verhooging van dit subsidie. Wil men van dit kwaad verlost worden, dan zal de strafrechter zijn mede werking moeten verleenen, hetgeen op het oogenblik reeds geschiedt. Spreker wil geen critiek oefenen op het besluit, dat de Raad omtrent dit subsidie bij de vorige begrooting heeft genomen, maar toen is de Raad door het halveeren van het subsidie eigenlijk voor een gedeelte teruggekomen van het goede pad, dat hij ten aanzien van de subsidies had betreden. De aanneming van het voorstel van den heer van Eek kan zeer ver gaande financieele gevolgen hebben, die niet te over zien zijn, omdat ook andere vereenigingen, waarvan het sub sidie verminderd is, verhooging van het subsidie zullen vragen. De bestrijding van het alcoholisme is door de verlaging van het subsidie niet in beteekenende mate verzwakt. De ver eenigingen blijven er tegen ageeren en zullen door een ver laging van het subsidie geprikkeld worden tot een verscher ping van haar actie. Spreker meent, dat men op het oogen blik daaraan voldoende heeft. Het College is dan ook tegen de aanneming van het voorstel van den heer van Eek. De heer van Eek acht de repressieve methode bij de be strijding van de gevaren, die verbonden zijn aan het gebruik van alcohol door bestuurders van voertuigen, absoluut on voldoende. Men moet hierbij preventief optreden, want iemand, die zich na het gebruik van alcohol achter het stuur plaatst, heeft zijn verantwoordelijkheidsbesef verloren. De ver eenigingen tot drankbestrijding verrichten in dit opzicht een opvoedende taak. Spreker stelt niet voor, deze taak te maken tot een overheidstaak, maar het minste, dat de overheid kan doen is, deze vereenigingen, die in het algemeen te wor stelen hebben met geldgebrek, bij haar werk te hulp te komen. Spreker is er zoo'n warm voorstander van, omdat de overheid in dit opzicht een taak op moreel gebied heeft te verrichten, aangezien het alcoholisme een moreel kwaad is en het van bijzonder belang is, dat de overheid door de bestrijding van het moreele kwaad wat geld over heeft. Een verlaging van het subsidie is een miskenning van de groote waarde, die uit een maatschappelijk oogpunt de arbeid der drankbestrijders vereenigingen heeft. Het heeft spreker daarom verleden jaar bijzonder gespeten, dat de Raad het bekende besluit heeft genomen en thans waagt hij een poging om den Raad dit jaar op dat besluit te doen terugkomen. De heer Goslinga zegt, dat de rede van den heer van Eek zin zou hebben, wanneer Burgemeester en Wethouders op nieuw hadden voorgesteld, niets uit te trekken ter ondersteu ning van de plaatselijke drankbestrijdersvereenigingen. Het College heeft zich echter neergelegd bij het votum van den Raad in 1933, niet alleen wat dit subsidie betreft, maar ook ten aanzien van andere subsidies. Daaruit blijkt, dat het College respect heeft voor de beslissingen van den Raad. De heer van Eek heeft weinig respect voor Raadsbesluiten, want hij stelt nu voor, er op terug te komen. Spreker moet den Raad in het belang van diens eigen prestige adviseeren, niet op het voorstel van den heer van Eek in te gaan. Het voorstel van den heer van Eek (n°. 7) wordt ver worpen met 21 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Wilmer, Donders, van der Reijden, van Es, van Tol, Simonis, Coster, Huurman, Beeken kamp, Tepe, Splinter, Goslinga, Romijn, Bergers, Meijnen, De heer van Eek wil nu een poging doen om dit subsidie, verleden jaar door den Raad tot sprekers grooten spijt van 600.tot 300.verminderd,weer op het oude bedrag- te brengen. Spreker ziet in het alcoholisme niet alleen een groot maat schappelijk kwaad, maar ook een groot maatschappelijk ge vaar; daardoor worden bevorderd misdaad en krankzinnig heid en in hooge mate beperkt het verantwoordelijkheids besef, vooral in dezen tijd van snelverkeer van bijzondere beteekenis. Hoevele ongelukken gebeuren er niet doordat de bestuurders van auto's min of meer beneveld zijn of te veel sterken drank hebben gebruiktdeze zaak is van bijzondere maatschappelijke beteekenis. Spreker stelt op prijs, dat er zooveel particuliere vereenigingen zijn, die zich ten doel stellen het kwaad te bestrijden en de bevolking voldoende in te lichten over de gevaren van het drankgebruik, en dat velen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 23