Ul- 77
J
(JU 14
c
J v V t VEIj^
Voortzetting van de geschorste Openbare Vergadering van
VEI J DAG 26
are Vergadering v
22 Januari 1934 op Vrijdag 26 Januari 1934,
des namiddags te 2 uur.
Voorzitter:
de Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN.
Afwezig is tlians de heer Simonis.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1934.
De heer Wilbrink constateert, dat de lucht geheel is op
geklaard wat betreft de verhouding tusschen het College van
Burgemeester en Wethouders en den Eaad, en spreekt zijn
erkentelijkheid uit voor de erkenning van de zijde van het
College, dat in de kwesties, door hem opgeworpen, het gelijk
aan zijn zijde was en dat de redenen, waarom hij ontstemd
was, niet van grond waren ontbloot. Waar de heer Schriller
daartegenover heeft gesteld, dat spreker en de zijnen eigenlijk
zoo mak waren als lammeren, wil spreker verklaren, dat hij
en zijn partijgenooten niet critiek voeren om de critiek, doch
alleen en uitsluitend in het belang van de gemeente en dat,
indien naar aanleiding van uitgesproken critiek een weg
wordt gevonden, waarlangs het College en zij elkander kunnen
vinden, zij heel gaarne dien weg vóllen bewandelen, omdat
op die manier het gemeentebelang, tot behartiging waarvan
alle Eaad sleden geroepen zijn, alleen kan worden gediend.
Naar aanleiding van de opmerking van den heer Goslinga,
dat spreker in Januari gemakkelijker over de gestie van
de Commissie-Schouten kon oordeelen dan het College het
kon doen in de maand September, wijst spreker er op, dat
hij er reeds in denzelfden geest over heeft geoordeeld in
November bij het onderzoek der begrooting in de secties.
Bij hem is nooit de gedachte opgekomen, dat de Commissie-
Schouten in staat zou zijn alle gemeente-salarissen in onder
ling verband te bezien, omdat, als zij zulks had moeten doen,
het volbrengen van haar taak zeker meer dan een jaar zou
hebben gevorderd en dan inmiddels het tijdstip zou zijn
verstreken, waarop het resultaat van haar arbeid nog met
succes kon worden verwezenlijkt, aangezien in dien tusschen-
tijd reeds maatregelen hadden moeten worden genomen.
Spreker had gedacht, dat algemeene normen zouden worden
gesteld, waarschijnlijk ontleend aan de Eijkssalarissen, maar
het College heeft er blijkens de toelichting van den Wet
houder anders over gedacht en spreker kan dan ook begrijpen,
dat het heeft geschreven zooals het heeft gedaan.
Wat de kwestie van de Waterleiding aangaat, al zal naar
sprekers meening zeer zeker met extra reserveeringen moeten
worden voortgegaan en daarmede een volgend jaar rekening
moeten worden gehouden, toch zal men, mede met het oog
op de moeilijkheid om anders de begrooting sluitend te maken,
de 80.000.welke extra aan de gemeente ten goede zou
kunnen komen, niet aan den Wethouder mogen ontnemen.
Spreker is overtuigd, dat het er met de waterwinning op heden
niet zeer gunstig voorstaat, en hij acht het noodzakelijk zoo
spoedig mogelijk tot die nadere reserveering over te gaan,
al zegt spreker niet, dat men dit moet doen voor het na
geslacht. Die reserveering zou men geleerd kunnen hebben
van den Eaad van Arbeid, waarvan de Wethouder Voorzitter
is; bij geboorte krijgt men een verzoek van den Eaad van
Arbeid, om ook voor den ouden dag van dien zuigeling' te
zorgen. Als dat hier doordrong, zou men ook voor het na
geslacht moeten zorgen. Daaraan heeft spreker geen behoefte,
maar gezien den algemeenen toestand zal spreker voor het
systeem van den Wethouder stemmen en het voorstel-
Donders (No. 38) afwijzen.
In zake de zakelijke bedrijfsbelasting is het volgens den
heer van Weizen het beste, het bij de werkgevers te halen,
want daar was het in elk geval nog. Verschillende bedrijven
in Leiden zijn gesloten; andere hebben nog maar een kern
van hun personeel overgehouden, waarmee zij het bedrijf
gaande hopen te houden; waar zeerzeker in die bedrijven
verliezen, soms zelfs groote verliezen worden geleden, is het
nu allerminst de tijd voor invoering van de zakelijke bedrijfs
belasting en om van die verliesgevende bedrijven zelfs nog
een extra-heffing te vorderen.
Spreker is het volkomen met den heer van Eek eens, dat
de inkomsten van de gemeente-bedrijven en ook van de
Lichtfabrieken ten goede moeten komen aan de geheele
burgerij. Het is ook alleen te danken aan het feit, dat de
gemeente die inkomsten uit de bedrijven heeft, dat zij haar
sociale taak zoo kan vervullen als zij op het oogenblik doet;
zonder de winsten uit de bedrijven zou het hier met de onder
steuning en ook met de salarissen allang zijn vastgeloopen
in dat opzicht kan men met dankbaarheid constateeren, dat
hier een politiek is gevoerd, gericht op het maken van groote
AEI 1934.
Gemcentebegrooting
(Wilbrink).
91
Algemeene beschouwingen.
winsten uit die monopolistische bedrijven; waardoor het
mogelijk is, dat de gemeente nog op eenigszins redelijke wijze
haar sociale taak vervult. Dat echter de bedrijven daarnaast
ook nog een sociale taak zouden hebben in dien zin, dat zij
behoeftigen zouden moeten tegemoetkomen, kan spreker niet
inzien. Spreker zou er bezwaar tegen hebben, wanneer op
de levering van die artikelen aan behoeftigen ook een hooge
winst werd gemaakt, maar daarop wordt juist door de be
drijven geen winst gemaakt. Het zou dus zuivere philan
thropic zijn, om onder kostprijs te leveren en daarvoor zijn
de bedrijven niet geëigend.
De heer van Eek nam spreker kwalijk zijn afwijzing van
de medezeggenschap in verband met het voeren van den
klassenstrijd; volgens den heer van Eek brengt men zijn
persoonlijkheid mede, waar men ook komt.
Spreker ziet het zoo: als er in de bedrijven medezeggen
schap bestond, dan zouden de vertegenwoordigers van het
personeel in de vergaderingen niet komen als verkondigers
van een bepaalde theorie, als politieke personen, maar als
leden van het personeel, die met Commissarissen uitsluitend
het belang van de bedrijven willen dienen. Spreker con
stateert, dat de heer van Eek er op rekent, dat bij invoering
van medezeggenschap in de bedrijven daarvoor personen
zullen worden aangewezen, die in zijn richting in de Com
missies invloed zullen uitoefenen en daar o.a. den klassen
strijd zullen voeren. Indien het niet alleen gaat om het dienen
van de zakelijke belangen der bedrijven, dan is spreker er
nooit voor te vinden een vertegenwoordiger van het personeel
in de leiding van de bedrijven op te nemen. Ook de heer van
Eek weet heel goed, dat bij het nemen van beslissingen in
de colleges van Commissarissen en in de Commissies niet in
de eerste plaats de politiek om den hoek komt kijken en men
elkander daar, al is er weieens verschil van opvatting, o.a.
over de bedrijfsvoering, in het algemeen veel gemakkelijker
kan vinden dan in den Eaad, omdat bij Commissarissen en
in de Commissies in de eerste plaats de practische zaken aan
de orde komen. Ook de sociaal-democraten kunnen zich er
somwijlen veel meer in vinden dan men in den Eaad zou
verwachten.
Wat betreft het houden van optochten op Zondag, zeide
de heer van Eek, dat het onbehoorlijk zou zijn een groot
deel van de burgerij te kwetsen door dat deel de gelegenheid
tot het organiseereu van politieke optochten op Zondag te
ontnemen, maar met evenveel recht zou spreker kunnen
zeggen, dat het niet aangaat om door het toestaan van het
houden van optochten op Zondag een zeker deel van de burge
rij te kwetsen. En nu is laatstbedoeld deel van de burgerij
zeker zoo groot als het gedeelte, dat de heer van Eek ver
tegenwoordigt. Bovendien hebben spreker en de zijnen dan
het argument aan hun zijde, dat hier gebruik wordt gemaakt
van de publieke straat, van het pubhek domein, dat door
het gemeentebestuur alleen dan mag worden afgegeven voor
gebruik, als er niet door een belangrijk deel der burgers
bezwaar tegen wordt gemaakt. Het zou meer op den weg
van het College liggen om tegemoet te komen aan het ge
deelte van de burgerij, door spreker en zijn medestanders
vertegenwoordigd, omdat dan de straat vrij blijft van poli
tieke betoogingen, terwijl de heer van Eek en de zijnen
vragen om de straat te mogen bezetten op tijden en uren,
waarop zij daardoor aan andersdenkenden het meest aanstoot
geven.
De heer Groeneveld achtte het noodig de woorden van
den heer Beekenkamp te verdraaien, alsof deze hier wilde
optreden als zedenmeester van de andere Eaadsleden. Dat
is echter met geen enkel woord door den heer Beekenkamp
betoogdHet verheugt spreker, dat er ook thans bij den heer
Groeneveld nog aarzeling is geweest om het onderwerp zoo
aan te snijden als hij gedaan. De heer van Eek heeft
betoogd, dat het social±,Sne de menschen moreel en zedelijk
verheft, maar spreker begrijpt dan niet, dat iemand die zoo
ingegroeid is in de sociaal-democratische denkbeelden als
de heer Groeneveld voor zich persoonlijk een ineening heeft
gevormd over wat toelaatbaar is, ver beneden alle critiek
en hier in een publiek College verdedigt die films, die door
een neutraal dagblad zijn gekarakteriseerd als moraal- en
zedenbedervend. Wanneer iemand jarenlang lid is van een
partij, die volgens den leider hier ter stede de menschen
moreel en zedelijk verheft, en wanneer dan een persoon, die
jarenlang een invloedrijke plaats in de partij heeft ingenomen,
dan verdedigt het geven van vertooningen, die het moreel
en zedelijk peil zeerzeker omlaag halen, dan is er voor spreker
een groot vraagteeken te plaatsen; spreker betreurt het, dat
dan eigenlijk een wenk wordt gegeven om op dien weg voort
te gaan, terwijl toch de Overheid als allereerste taak heeft
te trachten, het zedelijk peil zoo hoog mogelijk te houden.
De heer Groeneveld zegt, dat, wanneer de jeugd altijd zooveel