106 VRIJDAG 26 JANUARI 1934. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Kooistra e.a.) Spreker meent dan ook in deze de kwade trouw bij een ander te zien en is van oordeel, dat door den heer Beekenkamp zeer lichtvaardig over dergelijke dingen wordt gedacht, waar om hij hoopt, dat deze van de dwalingen zijns weegs zal terugkomen, aangezien daarmede niets wordt bereikt. De heer Donders zegt, dat de heer Goslinga, die meer couranten leest dan hij, beter dan hij kan beoordeel en, of inderdaad door het woord „ontstellend" een deining in de pers is ontstaan, maar ten slotte is spreker daarvoor niet aansprakelijk. Spreker meent zijn oordeel, dat het rapport van het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening ontstellend is, te moeten handhaven. Spreker bedoelt „ontstellend" niet in dien zin, dat Leiden vandaag of morgen zonder drinkwater zou zitten, maar wel, dat de noodzakelijkheid vaststaat dat zeer spoedig werken van een financieel zeer ingrijpend karakter moeten ondernomen worden. De heer Goslinga heeft het eerste gedeelte van zijn betoog gebruikt om aan te toonen, dat de financieele positie van de Leidsche Duinwater Maatschappij momenteel zeer gezond is. Spreker heeft dat met geen woord betwist en wil de juistheid van die bewering zelfs nadrukkelijk toegeven, maar is van oordeel, dat men die positie ook verder gezond moet houden en op het nemen van maatregelen daartoe bedacht moet zijn. De financieele positie van de Leidsche Duinwater Maatschappij nu zou, gezien de resultaten van het thans verschenen rapport, gevaar loopen, indien er een verbod van verdere reserveering zou komen. Ten slotte zijn de Wethouder en spreker het eens over de feiten, die spreker heeft medegedeeld en gaat het alleen over de waardeering van die feiten. Spreker heeft deze feiten vrij somber geoordeeld; de heer Goslinga meent echter, dat ze geen aanleiding geven tot het aanslaan van een dergelijken somberen toon. Dit is voor spreker het duidelijkste bewijs dat de heer Goslinga het rapport wel zeer goed bestudeerd heeft, want de heer Goslinga is wel van zoodanig kaliber om, wanneer hij daarin dingen ontdekt had die in strijd zouden zijn met sprekers betoog, deze onmiddellijk te bestrijden. Dat heeft hij evenwel niet gedaan. Zijn betoog is alleen geweest een quaestie van een andere belichting. De heer Goslinga is aan de hand van het rapport optimistischer dan spreker, maar over de feiten zijn beiden het volmaakt eens. Het is alleen een quaestie van verschil Lu accent. Spreker blijft onder deze omstandigheden verdere reserveering nood zakelijk achten; althans zou spreker zich bij een verbod van verdere reserveering niet kunnen neerleggen. Als de Wet houder spreker wil toezeggen, dat liet aanvaarden van de hoogere raming der uitkomsten van de Leidsche Duinwater Maatschappij niet inhoudt een verbod van verdere reser veering, met andere woorden, dat aanvaarding van dien begrootingspost niet impliceert dat Commissarissen van de Leidsche Duinwater Maatschappij na 1933 niet verder mogen reserveeren, dan is spreker bereid zijn voorstel in te trekken. Immers, tegen een hoogere raming der baten uit de Leidsche Duinwater Maatschappij als zoodanig heeft spreker geen bezwaar; wel zou spreker bezwaar hebben, indien de aan vaarding dier hoogere raming noodwendig meebracht dat de Leidsche Duinwater Maatschappij na 1933 al haar winst zou moeten uitdeelen en geen verdere reserves zou mogen aan- kweeken. Spreker wenscht dus, dat de Wethouder de hoogere raming der baten geheel los maakt van de toelichting daarop in den geleidebrief. De Wethouder kan spreker dit gemakkelijk toezeggen, omdat ook dan Commissarissen nog niet de vrije hand krijgen om te reserveeren wat zij willen, want de balans en de winst- en ver hesrekening van de Leidsche Duinwater Maatschappij zijn onderworpen aan de goedkeuring van het College, zoodat de strijd over al of niet reserveering op het oogenblik niet behoeft te worden uitgevochten. Wanneer de Wethouder spreker dus een geruststellende verklaring in bovenbedoelden zin kan geven, dan is spreker bereid zijn voorstel in te trekken. De heer Goslinga heeft reeds gistermiddag aan het slot van zijn rede gezegd, bereid te zijn om, indien in het voorjaar van 1935, als over deze zaak de definitieve formeele beslissing moet worden genomen, mocht blijken, dat de dienst der middelen van de gemeente het bedrag van 80.000.niet of niet ten volle noodig heeft, over het laten vallen Aran dit bedrag of een gedeelte er van te spreken valt. Op dit oogenblik kan spreker het bedrag echter niet loslaten. De bereidverklaring ten aanzien van dezen post, met welke bereidverklaring het College instemt, houdt in, dat de aan vaarding van deze bate op dit oogenblik op de begrooting niet impüceert een verbod van verdere reserveering voor de Leidsche Duinwater Maatschappij. Spreker zou er niet aan Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Goslinga e.a.) willen denken, een dergelijke ver gaande consequentie aan een dergelijk besluit te verbinden, te meer niet, waar het rapport van het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening nog in het College van commissarissen der Leidsche Duinwater Maatschappij een punt van gezette overweging zal moeten uitmaken. Spreker kan de verklaring, die de heer Donders verlangt, wel geven, maar begrijpt niet, wat de heer Donders heeft bedoeld, toen hij zei: „ik moet het geheel losmaken van de toelichting". Mocht in het voorjaar van 1935 blijken, dat spreker het geld wel noodig heeft, dan zal hij op de handhaving van dezen post moeten blijven aandringen, maar hij is bereid de defini tieve formeele beslissing tot dat oogenblik, waarop hij ook beter in staat is, de zaak te beoordeelen, te verdagen. Dit houdt niet in, dat voor 1935 en volgende jaren een zelfde voorstel op de begrooting zal komen. Spreker hoopt dan ook, dat de heer Donders er genoegen mee zal kunnen nemen, dat de beslissing, welke de Raad nu neemt, uitsluitend en alleen geldt voor het jaar 1934, met de kans, dat het bedrag van 80.000.niet ten volle zal noodig zijn en geheel of gedeeltelijk in het waterleiding bedrijf zal kunnen blijven. De heer Donders trekt op die voorwaarde zijn voorstel in. Aangezien het voorstel van den heer Donders (No. 38), luidende „Ondergeteekende stelt voor den post „Ontvangsten ter zake van de Duinwaterleiding" (volgnummer 31 der ont vangsten) vast te stellen in plaats Aran op 280.000.op 200.000.—.", is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging- meer uit. Mcatouav de Clerde Bruijn erkent, dat zij in de sectie vergadering een onderzoek naar den toestand, waarin de behoeftige ouden van dagen verkeeren, niet heeft ter sprake gebracht. Zij is eerst op het denkbeeld om dit te doen geko men, toen zij met betrekking tot het aantal ouden van dagen boven 65 jaar, hetwelk behoeftig is, het ontstellende percen tage van 25 vernam. Spreekster is het er niet mede eens, dat het onderzoek niet zou kunnen worden ingesteld. De Armen raad, waarin alle instanties van liefdadigheid zijn vertegen - woordigd, zou er veel toe kunnen bijdragen. Er is zeker een aantal ouden van dagen, dat gaarne in een hofje opgenomen wil worden, maar daarvoor moet men in den regel eenige financiën hebben en bovendien hebben de hofjes bijna altijd een uitgesproken godsdienstig karakter. Zij staan onder de leiding van de diaconiën. Een beduidend aantal behoeftige ouden van dagen wenscht noch naar de inrichting, noch naar de hofjes te gaan en heeft toch recht op een behoorlijke huisvesting. Juist in de achter buurten van Leiden komt men tot de ontdekking, dat nog zeer vele ouden van dagen in zeer slechte huizen wonen, doordat de huren van de andere woningen veel te hoog zijn. Spreekster handhaaft haar voorstel inzake den bouw van woningen vroor ouden A*an dagen (No. 27); daaraan is behoefte en spreekster hoopt, dat de Raad haar daarin dezen keer zal steunen. In zake de loonen van de werksters heeft de heer Schüller den heer Tepe reeds beantwoord, volgens wien dit niet. in het Georganiseerd Overleg thuishoort; op de door den heer Schüller genoemde gronden handhaaft spreekster ook dit voorstel (No. 28). Volgens den heer Goslinga wordt door parti culieren nog Areel minder betaald; hij zeide zelfs van 20 cent per uur. De heer Goslinga heeft gezegd: 25 en 30 cent per uur, resp. met en zonder den kost. Mevrouw de Clerde Bruijn zegt, dat dat veel te laag is; de gemeente mag er toch zeker niet mee accoord gaan, dat de particulieren misbruik maken van de vele arbeidskrachten, die op het oogenblik beschikbaar zijn. Spreekster vindt 0.35 per uur voor ATOuwenarbeid te laag betaald in het algemeen; de gemeente moet daarin niet voorgaan. Spreekster handhaaft dus haar voorstel. De algemeene beschouAvingen Avorden gesloten. De Voorzitter zal nu in stemming brengen de bij de al gemeene beschouwingen behandelde voorstellen en moties en zal vóór de stemming over elk voorstel het advies van het College daaromtrent mededeelen. Het College staat afAvijzend tegenover het voorstel-Schüller

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 16