102 VRIJDAG 26 JANUARI 1934. Gemeentebegrooting Algenieene beschouwingen. (Braggaarde Does e.a.) voor wie het middagmaal de eenige maaltijd is, dien zij krijgen. Zeer dikwijls betalen de onderwijzers uit hun zak wat brood voor de kinderen, omdat dezen op school vaak naar worden, omdat zij zonder ontbijt op school komen. In verschillende plaatsen krijgen de kinderen des morgens een ontbijt of, om 11 uur, melk. Als spreekster een voorstel had gedaan tot verhooging van dit subsidie, dan had men niet kunnen spreken van een onverantwoordelijk voorstel. Waarom is over dat verzoek tot wijziging van het subsidie niet overleg gepleegd met den Armenraad? De Wethouder heeft daarop niet geantwoord. Dit is toch eigenlijk bij de wet voorgeschreven. Of vreesde de Wethouder soms een afwijzend advies te zullen ontvangen van den Armenraad? Die zou zeker tegen subsidie-verlaging zijn geweest. Het is toch gewoonte, dat inzake vereenigingen, die onder den Armenraad vallen, advies gevraagd wordt aan den Armenraad en dit is dezen keer niet gebeurd. Het oordeel van den heer Meijnen lijkt spreekster geheel onbegrijpelijk, eigenlijk bij het kinderlijke af, waar hij zegt, dat dit subsidie, vergeleken bij eenige jaren geleden, onrust barend naar de hoogte gaat. Weet de heer Meijnen niet, dat er een crisis heerscht, vraagt spreekster. De heer Goslinga vraagt, of mevrouw Braggaar dat niet weet. Mevrouw Braggaarde Does antwoordt, dat zij het zeer goed weet en dat het, juist omdat zij het weet, niet in haar hoofd zal opkomen om haar goedkeuring aan een subsidie verlaging voor de schoolkindervoeding te geven. Zij weet maar al te zeer hoe groot de nood in de betrokken gezinnen is. De heer Goslinga weet wel, dat de minst draagkrachtige menschen door de crisis het meest worden getroffen en dat de arme kinderen in de eerste plaats van die subsidie-verlaging het slachtoffer zouden worden. Het had meer op den weg van den heer Meijnen gelegen eens na te gaan hoe de loop der aantallen kinderen, die van de schoolkindervoeding gebruik maken, is geweest. Indien hij dat had gedaan en had bemerkt, dat het aantal kinderen de laatste jaren van 300 tot 1200 gestegen was, zou hij het antwoord op de door hem gestelde vraag hebben gehad. Spreekster meent te mogen verwachten, dat de Raad na hetgeen zij in het midden heeft gebracht, haar voorstel om het subsidie op het oude bedrag te handhaven (No. 18) zal aannemen. Het heeft spreekster eigenaardig aangedaan, dat Wet houder Goslinga zeide, dat hij, waar zij hem wreed en gevoel loos had genoemd, die woorden naast zich neerlegde. De heer Goslinga, die zoo gaarne over zijn godsdienstige overtuiging spreekt en dan zoo hoog van den toren blaast, moet ook weten, dat er niet alleen een leer, maar ook een leven is, en dat hij die leer in zijn leven heeft toe te passen. Waarop hij wil bezuinigen, moet hij zelf weten De heer Goslinga zegt, dat mevrouw Braggaar tegen alle bezuinigingen stemt. Mevrouw Braggaarde Doos antwoordt, dat zij te zeer overtuigd is van het gezond verstand van haar fractie om te kunnen aannemen, dat deze tegen redelijke voorstellen zou stemmen. Zij verzet zich tegen de voorstellen, welke Burgemeester en Wethouders thans doen, in de hoop, dat er andere voorstellen zullen komen, welke haar beter be vredigen. De heer Goslinga moet zijn leer in practijk brengen en meer denken aan zijn plicht tegenover de arme menschen. Spreek ster vraagt hem, of hij er ooit aan zou denken zijn kinderen gedurende eenige zomermaanden de voeding te onthouden. De heer Blkerbout zeide terecht: het geld gaat van broek zak naar rokzak, hetgeen men op de schoolkindervoeding zal bezuinigen, zal men meer aan den Geneeskundigen Dienst moeten uitgeven, omdat de kinderen zullen verzwakken. Het lijkt spreekster daarom veel verstandiger haar voorstel te aanvaarden. Spreekster heeft met genoegen van den heer Bergers gehoord, dat hij niet met het voorstel van het College zal meegaan, wanneer dit strekt tot verslechting voor de kinderen, die schoolvoeding genieten. Waar uit dit voorstel niet anders voortvloeien dan verslechtingen, mag spreekster daaruit dus concludeeren, dat zij ten minste op de stem van den heer Bergers kan rekenen en misschien ook op die van eenige van diens fractiegenooten. De heer van Stralen zegt, dat bij de beantwoording door den Wethouder van den heer Eikerbout en van spreker inzake de quaestie van de jeugdige werkloozen eenige verwarring Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen, (van Stralen.) is ontstaan. De Wethouder had van den heer Eikerbout begrepen, dat deze bedoelde de vakontwikkeling van jeugdige werkloozen, in welk verband hij sprak over het Crisis-comité; het is spreker echter niet alleen te doen om vakonderwijs, maar om de jeugdige werkloozen aan het werk te hebben. Het betreft over het algemeen jongere personen, die doordat zij bij hun ouders thuis zijn, geen enkelen steun ontvangen en toch wel persoonüjke behoeften hebben en daaraan niet kunnen voldoen, die jaar en dag werkloos rondloopen, maar zelfs niet de allergeringste uitgave kunnen doen. Het is noodzakelijk, voor deze groep speciaal iets meer te doen dan hun vakonderwijs bij te brengen, maar er naar te streven hen aan het werk te stellen. Sprekers voorstel tot het doen instellen van een onderzoek naar de gezinnen der werkloozen (No. 12) is door den Wet houder afgewezen, op grond van sprekers bewering, dat daaruit zou blijken de schuld van het kapitalisme in dit opzicht. Maar de Wethouder behoeft sprekers verdediging van zijn voorstel niet tot de zijne te makenhij kan op eigen motieven dit voorstel beoordeelen en ook dan zijn er toch wel motieven voor een dergelijk onderzoek. In de eerste plaats komt daar door meer en beter dan totnogtoe aan het licht de toestand in de gezinnen der werkloozen; dit zal den drijvers naar steunverlaging, zooals er in de laatste jaren veel meer zijn gekomen, meer het besef bijbrengen, dat hun streven een heilloos streven is en dat het niet aangaat den arbeiders, die zoo door de crisis gedrukt worden, een deel van hun steun te ontnemen. Dit zou ook van belang kunnen zijn voor de middenstanders; ook voor den middenstand zal het zeer goed zijn, eens kennis te maken met den werkelijken toestand. Men heeft reeds meermalen meegemaakt, b.v. van den heer Bergers, dat hij wel zeide hiervoor te gevoelen, maar dat hij altijd toch zijn stem heeft gegeven aan voorstellen tot ver slechting van den toestand der werkloozen. Dit is voor den middenstand zeer onjuist, omdat deze direct afhangt van den arbeidenden stand; wanneer het dien slecht gaat, wanneer de arbeiders zoo weinig steun krijgen, dat zij daarvan niet behoorlijk levensmiddelen kunnen koopen, dan blijkt dat voor den middenstand ook dadelijk van invloed. Elke gulden, welke voor ondersteuning van de werklooze gezinnen wordt uitgegeven, wordt omgezet in levensmiddelen en komt derhalve den middenstand ten goede. Daarom blijft spreker het wenschelijk achten, dat een onderzoek wordt ingesteld naar den toestand van de gezinnen der werkloozen. Hij heeft in zijn voorstel ook gesproken van rubri ceering der werkloozen naar beroep en leeftijd, omdat hij het van groot belang acht, dat men iets te weten komt om trent de jeugdige werklooze arbeiders in de gemeente. De officieele dienst van de gemeente, welke de cijfers omtrent de werkloosheid registreert, bezit daaromtrent geen enkel gegeven. Dit is een leemte, waarin z. i. behoort te worden voorzien. Indien de beide diensten, Maatschappelijk Hulp betoon en de gemeentelijke steimverleening, een onderzoek instelden naar den toestand in de gezinnen, welke onder hun administratie ressorteeren, zou reeds een vrij duidelijk beeld verkregen kunnen worden. De Wethouder heeft niet geantwoord op het bezwaar van spreker tegen de verplichting van de vrouw van een werk looze om, op straffe van onthouding van een deel van den steun van haar man, uit werken te gaan. Het is spreker opgevallen, dat daarover van de rechterzijde niet is ge sproken, terwijl het toch een belangrijk vraagstuk is. Niemand kan ontkennen, dat de vrouw van een werkloozen arbeider of welke vrouw ook, die thuis plichten heeft te vervullen, b.v. kinderen te verzorgen, er de voorkeur aan geeft in haar gezin te blijven, en nu vraagt spreker, of het aangaat, dat in dit opzicht op den man pressie wordt uitgeoefend. Dit gebeurt bij de toepassing van de bepalingen van het steun- reglement wel degelijk. Spreker heeft gezegd dat, als een wouw met een paar dagen uit werken gaan niet meer dan 50 cent kan verdienen, omdat zij onkosten moet maken voor het onderbrengen van haar kinderen bij anderen, het een onrecht is om haar, als zij in haar gezin wenscht te blijven, op de door spreker geschetste manier te straffen. Bovendien is het niet in overeenstemming met de bepalingen van het Steunreglement. Burgemeester en Wethouders be weren in de Memorie van Antwoord het tegendeel, maar spreker heeft het eens nagezien en heeft in het steunreglement alleen kunnen vinden een verplichting van den werkloozen arbeider tot het aannemen van hem passenden arbeid, niet voor diens vrouw. Spreker hoopt, dat Burgemeester en Wethouders hun standpunt zullen herzien, omdat het niet in overeenstemming is met de wenschen van het Departement van Sociale Zaken. Over de kwestie van het Levendaal heeft de heer Romijn o. a. gezegd, dat het thans weder aan de orde stellen van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 12