100 VRIJDAG 26 JANUARI 1934. Gemeentebcgrooting Algemeene beschouwingen, (van Eek c.a.) zijn fractie toegezegd, dat bij de debatten zooveel mogelijk kortheid zou worden betracht, met het doel te trachten deze week de behandeling van de begrooting ten einde te brengen. Er zijn verschillende teleurstellingen geweest en nu wil spreker niet nagaan, wie te lang hebben gesproken, maar in elk geval acht hij het in het belang van den parlementairen arbeid gewenscht, dat de begrooting in deze week wordt afgehandeld. Ongetwijfeld zullen verschillende leden wel be reid zijn daartoe mede te werken door zich te bekorten; als zij van plan waren een kwartier te spreken, zullen zij des noods in 5 minuten kunnen zeggen wat zij te zeggen hebben. Spreker doet een beroep op zijn medeleden om het niet te lang te maken. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten. De heer Eikerbout zal niet meer ingaan op het antwoord van den heer Romijn inzake de vraagstukken van de jeugdige werkloozen en van het doen verrichten van arbeid door werkloozen tegen 10 a 15 extraspreker kan dit gevoeglijk met den Wethouder persoonlijk bespreken, waardoor dit toch ten volle tot zijn recht zal komen. Het komt spreker voor, dat de zaak bij het Radio-Distributie bedrijf toch niet volkomen in orde is en dat de indeeling van de arbeiders in de verschillende loongroepen toch niet is overeenkomstig het besluit, destijds door het College ge nomen, dat aan die menschen zou worden uitbetaald het loon overeenkomstig het collectief contract. Spreker kan niet de bekwaamheid van het personeel beoordeelen; op het oogenblik is het niet mogelijk daarover een beslissing te nemen. Spreker is tot de conclusie gekomen, dat zij, die in groep C, de hoogste, zijn ingeschreven, een loon ontvangen dat lager is dan het in het collectief contract bepaalde. In de tweede groep zijn enkele schommelingen; de een verdient, wat meer dan dat loon, de ander wat minder; de derde en laagste groep ontvangt precies het daarvoor gestelde loon, zoodat het goed zal zijn deze zaak in de eerstvolgende ver gadering van de Commissie of anders met de directie nog eens nader te bespreken, om tot een juiste regeling te komen. Het voorstel-Schüller, om ook aan losse werklieden nooit minder loon te betalen dan het minimum van de loongroep der salarisverordening, waarin zij krachtens hun werkzaam heden geplaatst dienen te worden, is in dien vorm niet volkomen af; daarin moet ook opgenomen worden, tusschen „minimum" en „van" de woorden „van vaste werklieden"; want wanneer er niet bij gezegd wordt, op welke groep van arbeiders dit betrekking heeft, dan komt men daardoor weer in moeilijkheden. Nu heeft de Wethouder gezegd, dat er een verschil bestaat tusschen de beslissing van den Raad en de meening van het College hierover. Deze zaak is reeds in het College behandeld wanneer deze zaak weer eens binnen korten tijd aan de orde zou komen, dan zou het voor hen, die meermalen hierover in den Raad gesproken hebben, gemakkelijk zijn op het voorstel-Schüller een beslissing te nemen. Wat betreft het tweede gedeelte van het voorstel-Schüller, in zake betaling van het contractloon aan gemeentewerk lieden, meent spreker, dat daartoe reeds is besloten, althans in het College van Burgemeester en Wethouders, zoodat er op zou kunnen worden aangedrongen dat besluit geheel uit te voeren. Doen zich enkele verschillen voor, b.v. ten aanzien van het Radio-Distributie-bedrijf, dan zullen die wel kunnen worden opgelost. Spreker geeft den heer Scliüller in overweging het voor stel, dat hij pas heeft ingediend, niet in stemming te doen brengen, maar aan Burgemeester en Wethouders te vragen of zij bereid zijn binnen den kortst mogelijken tijd er prae- advies over uit te brengen. Spreker meent te weten, dat dat praeadvies reeds grootendeels klaar is. Zijns inziens zou op die manier de zaak spoedig in orde komen en meer in het belang van de betrokken personen worden gehandeld dan wanneer over het voorstel werd gestemd. Mevrouw Braggaarde Does wil beginnen met een woord te zeggen aan het adres van den heer van Weizen. Het is haar opgevallen, dat de heer van Weizen meent altijd tegen de sociaal-democraten te moeten te velde trekken, en bij haar rijst de vraag, als zij hem aan haar fractie hoort ver wijten, dat zij niet voldoende doet of niets doet en dat hetgeen zij doet verkeerd is: wat doet de heer van Weizen nu wel? De heer Knuttel nam indertijd afscheid met de mededeeling, dat hij niet sterk genoeg was om het zware werk in den Raad te blijven doen en dat er voor hem een sterkere in de plaats moest komen, maar spreekster denkt, dat de Leidsche afdeeling van de communistische partij zeer zal zijn Gemcentebcgrooting Algemeene beschouwingen. (Braggaarde Does e.a.) teleurgesteld, omdat zij wel een nieuwe, maar niet een betere kracht in den Raad heeft gekregen. Spreekster denkt, dat men den heer van Weizen heeft gekozen als opvolger van den heer Knuttel, omdat men hem in de Gehoorzaal weieens tegen de sociaal-democraten heeft hooren spreken, want als het tegen de arbeidersklasse en de arbeiderspartij gaat, is hij niet zoo mak en laat hij zich niet zoo spoedig in een hoek zetten als hij dat in den Raad doet. Hij is hier al eens als een „brave kerel" betiteld en spreekster gunt hem die eer. Zij gelooft niet, dat men datzelfde van die zijde tot de leden van haar fractie zal hooren zeggen. Tegen de argumenten, door spreekster aangevoerd, in zake de quaestie van den arbeid der gehuwde vrouw, is niets aan gevoerd. Het heeft spreekster echter wel verwonderd, dat men nu bij de Lakenhal de mannelijke suppoosten wil ver vangen door meisjes. Daarbij kwam spreekster onwillekeurig in de gedachte de interruptie van den heer Mandersik acht de vrouw nog hooger. Nu heeft dit toch wel een eigenaardigen schijn gekregen. Men vervangt de mannelijke suppoosten in de Lakenhal door meisjes in de eerste plaats, omdat dezen voor minder loon werken. Dat komt dus geheel overeen met spreekster's stelling; men bestrijdt den arbeid van de vrouw, tenminste wanneer het gaat om gelijk loon of om een be hoorlijke bezoldiging. Dit geeft te denken aan de vakbeweging van verschillende richting, dat deze voor de vrouw even goed moet opkomen en dat zij moet zorgen, dat bij gelijken arbeid aan de vrouw gelijke loonen worden betaald; anders brengt het werken van vrouwen en meisjes het gevaar voor loondruk mee. Ook is gezegd, dat die meisjes dat werk beter kunnen. Maar dat is heelemaal eigenaardig: die meisjes zouden dan beter werk leveren voor minder loon. Het laatste doet de deur dicht. Volgens den Voorzitter was het werk psycho logisch voor mannen niet goed geschikt en beter voor meisjes. Omdat het werk niet zoo geschikt is, moet het maar een meisje zijn. De Voorzitter zegt, dat het toch herhaaldelijk voorkomt dat een bepaald werk meer geschikt is voor vrouwen dan voor mannen. Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat dit hier niet zoo is. Men vond het werk niet beter voor vrouwen geschikt, maar men heeft dit gedaan, omdat het loon van vrouwen lager is. Hoewel spreekster voorstandster is van de gelijkstelling van man en vrouw, zou zij, wanneer hier een keuze moet worden gedaan uit een kostwinner en een meisje, er de voorkeur aan geven den kostwinner te nemen. Thans Maatschappelijk Hulpbetoon. De heer Romijn heeft zich verheugd, dat de toon hier minder scherp is geweest dan vorige jaren; dat had hem aangenaam aangedaan. Het heeft spreekster aangenaam aangedaan dat, waar zij dezelfde feiten heeft besproken als vorige jaren, alleen in mindere mate, in de zaken die zij behandeld heeft verbetering is ingetreden. Voorzoover spreekster's grieven nog bestonden, heeft zij ze precies zoo behandeld als vorige jaren; het heeft haar echter aangenaam aangedaan, dat de Wethouder haar tenminste niet beschuldigd heeft van het vertellen van leugens. Alleen ziet de Wethouder spreekster voor zeer naïef aan; hij dacht, dat spreekster het werk in den Armenraad gelijk stelde met dat in Maatschappelijk Hulpbetoon; spreek ster heeft die vergelijking echter alleen gemaakt om daarmede aan te toonen dat er, als de vergaderingen goed geleid worden en als de samenwerking goed is, ook op dat gebied wel is samen te werken. Spreekster houdt vol, dat dat geen onvergelijkbare groot heden zijn; zij vergelijkt Maatschappelijk Hulpbetoon onder de leiding van Wethouder Goslinga met Maatschappelijk Hulpbetoon onder de leiding van Wethouder Romijn; in beide gevallen is het hetzelfde lichaam. Spreekster kan den Raad de verzekering geven, dat toen de vergaderingen wel een ander karakter droegen, speciaal wat haar betreft, want de heer Goslinga wilde, als hij de vergaderingen leidde, ook weieens ongelijk erkennen. Zoo staat het echter met den heer Romijn als Voorzitter van Maatschappelijk Hulpbetoon niet. Het spijt spreekster dit persoonlijk element in het geding te moeten brengen, maar dat vindt hierin zijn oorzaak, dat de heer Romijn van meening was, dat spreekster een vergelijking maakte met anderen. Als de werkwijze in Maatschappelijk Hulpbetoon minder goed is dan men wel zou wenschen, dan meent spreekster dat meer te moeten schuiven op de leiding dan op hetgeen er verhandeld wordt. De Wethouder heeft spreekster gebrek aan democratie verweten en gezegd, dat zij als sociaal-democraat toch moest weten, dat, als er overstemming door de meerderheid plaats

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 10