72
DONDERDAG 25
JANUARI 1934.
Gemeentebcgrooting Algcmccne beschouwingen
(Splinter c.a.)
gevraagd, of hij wenschte, dat dit in het openbaar werd
geantwoord, maar de heer Huurman zeide geheel bevredigd
te zijn en daarop geen prijs te stellen.
Wat betreft de Hooigracht, waarover de heer van Es ook
sprak, heeft spreker aan den Directeur der Gemeentewerken
de opdracht gegeven een rapport omtrent de verbetering
dier gracht in te dienen. Het rijwielpad en de stoepen vormen
inderdaad een chaos.
Spreker heeft echter van den Directeur een rapport daar
over gekregen, waarvan hij zoodanig geschrokken is, dat hij
het, voorloopig althans, niet aan de orde durft te stellen.
Verbetering van de Hooigracht met klinkerbestrating, ver
harding van de gazons, nieuwe trottoirs en stoepen zou kosten
29.000.Hoe gaarne spreker ook zelf de Hooigracht in
orde zou willen hebben, heeft hij niet de vrijmoedigheid
gehad die uitgave nn al in het College te brengen.
Thans de quaestie van het vervoer. De heer Schüller vroeg
spreker zijn voorstel (No. 1) in praeadvies te nemen. Hoezeer
spreker de goede bedoeling van den heer Schüller waardeert,
kan hij daarop toch niet ingaan, omdat hij deze zelfde zaak
pas behandeld heeft in Februari 1933 en op 28 Augustus 1933
en het hem weinig lust over 3 of 4 maanden weer met een
praeadvies te komen en dan voor de 4de maal deze zaak
in den Raad te behandelen. Spreker wil van die zaak af.
Deze zeer ingewikkelde zaak leent zich eigenlijk niet voor
een debat in den Raad, ook al zou spreker de stukken in
druk doen verschijnen, want indien men niet thuis is in die
materie, is het moeilijk zich van een dergelijke zaak op de
hoogte te stellen. Daarom ziet spreker er van af dit voorstel
in praeadvies te nemen; hij heeft er geen zin meer in over
3 of 4 maanden opnieuw met den heer Schüller over dit
zelfde punt te moeten debatteeren. Als men een stuk drie
maal behandelt en men komt telkens op hetzelfde neer, dan
gaat de liefhebberij om het nog eens te doen er wel eens af.
De heer Schüller zegt, dat deze materie nu al twee keer,
maar onvoorbereid, in den Raad is behandeld. Spreker heeft
dit behandeld, de Wethouder heeft daarop geantwoord en
daarna heeft de Wethouder in een zitting, toen niemand,
ook spreker niet, er op gepraepareerd was, nl. bij het reor
ganisatierapport van den bestratingsdienst, dit opnieuw
mondeling behandeld. Niemand was daarop gepraepareerd;
daarom heeft spreker toen gezegd bij de begrooting een
voorste] te zullen indienen; dat heeft spreker gedaan en nu
heeft hij alleen gevraagd, terwille van een goede behandeling
en ook om de materie door de andere Raadsleden te kunnen
laten beoordeelen, over dat voorstel en over hetgeen hij nog
in tweede instantie zal zeggen, een rapport te doen uitbrengen
door den Directeur der Gemeentewerken, dat deze zaak in
de Commissie van Fabricage een punt van bespreking zou
kunnen uitmaken, dat het College daarnaast een praeadvies
aan den Raad uitbrengt en dat men dan een bespreking
daarover kan houden. Als het College aan sprekers verzoek
niet kan voldoen, moet men het spreker niet kwalijk nemen,
wanneer hij in tweede instantie niet die kortheid in acht
neemt, als hij had willen doen, die ook door den Voorzitter
verzocht is, maar dan moet men niet den sociaal-democraten
de schuld geven, dat zij de behandeling van de begrooting
weer gerekt hebben. Terwille van een juiste behandeling wil
spreker zijn cijfers volkomen in het openbaar geven, zoodat
ieder, ook de Raadsleden, ze op hun gemak kunnen con
troleeren; spreker is niet bang voor de door hem gegeven
cijfers. Daarom heeft spreker het College gevraagd zijn voor
stel in praeadvies te nemen; dan kan men later, over 2 of
3 maanden, rustig deze zaak bespreken; dan kan men ten
minste een zaak serieus behandelen.
De heer Splinter had zich den loop van deze zaak precies
gedacht als de heer Schüller: dit voorstel zou eerst moeten
gaan naar den Directeur der Gemeentewerken, dan zou het
behandeld worden in de Commissie van Fabricage en daarna
zou het College met een praeadvies komen, en dan krijgt
spreker precies hetzelfde als hij vanmiddag heeft. Dan
heeft spreker liever, dat de discussie nu wat gerekt wordt
dan dat spreker over 4 maanden weer voor hetzelfde feit
staat. Spreker hoopt, dat dit de laatste maal is, dat
spreker deze zaak behandelt en dat de heer Schüller na
zijn uiteenzetting overtuigd zal zijn, dat hij zal zien,
dat hij met het vervoer in eigen beheer op den slechten
weg is.
Spreker is den heer Schüller erkentelijk en dankbaar, dat
deze hem tevoren zijn nota in zake het vervoer en zijn be
rekeningen ter inzage heeft gegeven. Deze nota dient voor
namelijk om aan te toonen dat de vervoerkosten per M3. van
den aannemer in 1933, door spreker berekend op 0.60 a
0.70, meer dan het dubbele zouden bedragen, nl. gemiddeld
Gcmeentebegrooting Algemcenc beschouwingen.
(Splinter.)
1.47 per M3. en dat dus vervoer in eigen beheer goedkooper
zou zijn.
De heer Schüller is een ijverig Raadslid en heeft van deze
zaak, gezien de uitvoerige staten, die hij aan den Raad
overlegt, veel werk gemaakt, maar het spijt spreker den heer
Schüller een illusie te moeten ontnemen; deze zaak gaat
blijkbaar boven zijn krachten.
Spreker meent, dat de heer Schüller, hoe goed hij alles
ook bekijkt, dit onderwerp niet voldoende beheerscht.
Het geheele rapport van den heer Schüller is eigenlijk op
theoretische gronden gebaseerd; de practijk laat hij geheel
los. Hij rubriceert de keien, de steenen en de straatklinkers
en zegt dan: zooveel kunnen er in een M3. Hij doet alsof dat
materiaal precies op elkander gestapeld kan worden en kan
worden geladen als een vloeistof zonder holle ruimten. Dat
is echter niet zoo en daarom zijn de aantallen keien enz.,
welke volgens den heer Schüller in een M8. zouden kunnen
worden geladen, niet juist.
Hiermede is de kern van het betoog van den heer Schüller
feitelijk reeds weerlegd en spreker zou van verdere be
antwoording kunnen afzien, maar, waar hij moet aannemen,
dat de heer Schüller daardoor niet bevredigd zou zijn, heeft
hij de zaak nog eens nader bestudeerd en is hij bereid nader
op het betoog van den heer Schüller in te gaan.
Vooreerst houdt de opmerking van den heer Schüller over
de onjuistheid van de exploitatieberekening voor den ge
meentelijken vrachtauto, zooals die in de begrooting aan
den Raad ter goedkeuring wordt voorgelegd, geen steek.
Als hij zegt: „Men maakt geen exploitatieberekening met een
vooropgezette bedoeling, dat, indien de auto intensief ge
bruikt wordt, men een tekort heeft", dan verliest hij geheel
uit het oog, dat het hier gaat om een voorafgaande raming-
van kosten voor het gebruik van den auto over het geheele
jaar, ten einde daarvoor de noodige gelden op de begrooting
te plaatsen, waarbij uiteraard een te verwachten, aan de
practijk ontleend normaal gebruik van den auto als maat
staf moet worden genomen, dus met afwisselend afhankelijk
van het seizoen een intensief gebruik in voor den bestra
tingsdienst drukkere tijden en een minder intensief gebruik
in slappere tijden (in den winter). Een dergelijk zeer intensief
gebruik van den auto, als den heer Schüller voor oogen
staat (50 volgeladen vrachten per week), doorloopend ge
durende het geheele jaar, komt in de praktijk niet voor, en
daarop mag dns de raming der exploitatie-kosten niet ge
baseerd zijn. Volgens de exploitatiebegrooting wordt als eene
gemiddelde noodig geacht een bedrag van 4.500.-— per
jaar (waarbij het loon van den chauffeur over het volle jaar
in rekening wordt gebracht), of gemiddeld 86.54 per week.
De volgende opmerkingen van den heer Schüller nl. „dat
de aannemer dat vervoer te verrichten krijgt, waaraan het
meest wordt verdiend en de gemeente-auto, die werkzaam
heden te verrichten krijgt, waaraan de aannemer minder
verdient" en „op deze wijze wordt het exploiteeren van een
gemeente-auto duur gemaakt" verschaffen een scheeve voor
stelling van zaken.
Een practische regeling van het vervoer brengt inderdaad
mede, dat de ééne gemeente-auto, waarover bij den be
stratingsdienst eenmaal beschikt wordt, in de allereerste
plaats gebruikt wordt voor de kleinere dagelijksche onder
houdswerken, waarvoor achtereen vele vrachten, elk vaak
bestaande uit verschillende soorten materiaal, moeten worden
vervoerd, en waarbij dan de lossing van eenzelfde vracht
veelal op verschillende plaatsen moet geschieden.
Het groote materiaalv ervoer, dus de voorziening van
materiaal voor de grootere straatwerken (herstratingen, ver
nieuwingen, buitengewone werken, enz.), waarvoor dus in
den regel meerdere auto's tegelijk benoodigd zijn, en dat
geregeld in intensiteit afwisselt, afhankelijk van den omvang
der op een bepaalden tijd in uitvoering zijnde straatwerken,
wordt in hoofdzaak door den aannemer uitgevoerd, doch
daarnevens wordt den aannemer, -voor zooveel noodig, ook
klein werk opgedragen, zooals het ophalen van overgebleven
resten bestratingsmateriaal, zand, puin, enz.
Hieruit volgt, dat waar zelfs veelal het kleine straatwerk
niet geheel door den gemeente-auto alleen kan worden ver
zorgd deze slechts sporadisch, voor aanvoer van materiaal
voor groot straatwerk kan worden gebruikt. Deze geheel
logische werkverdeeling is bij Gemeentewerken ingevoerd,
omdat op deze wijze gemakkelijker controle op het vervoer
van den aannemer kan worden uitgeoefend. Ten behoeve
van de contröle op het vervoer in eigen beheer is op den
gemeente-anto een controleklok aangebracht, waardoor de
tijd, gedurende welken de wagen in bedrijf is, nauwkeurig
wordt aangegeven. Van eenig opzet om den aannemer te
bevoordeelen is geen sprake, evenmin van het duur maken
van de exploitatie van den gemeente-auto. Tegen deze be-