48 WOENSDAG 24 JANEARI 1934. Gemcentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Eikerbout.) poosten van de Lakenhal is spreker wel wat te veel klein goed. Een vermindering van 2.op een loon van 20. per week is voor deze menschen al een beduidende teruggang. Nu kan men zeggen, dat al de andere ambtenaren bun salaris hebben zien verlagen en deze menschen niet, maar dan had spreker liever gehad, dat die geleidelijke verlaging van de ambtenaren ook op hen was toegepast. Een directe verlaging van 10% op een salaris van ƒ20.is wel wat veel. De heer van Weizen, die een voorstel heeft ingediend tot invoering van een bedrijfsbelasting, gelooft niet, dat bij in voering dier belasting eenig verhaal op de arbeiders zal plaats hebben, maar spreker kan hem mededeelen, dat, toen voor heen hier een dergelijke belasting bestond, er wel werkgevers waren, die een deel dier belasting op de werklieden ver haalden, en meerderen op de conferenties deze zaak hebben aangesneden. Bovendien acht spreker dezen tijd bijzonder ongunstig voor de invoering van een bedrijfsbelasting. Vele bedrijven hebben nog slechts een klein deel, sommige maar 1/3, van het personeel van 4 jaar terug; andere hebben zelfs geen personeel meer en staan stil. Daardoor zal er ook niet veel in het laatje van den gemeente-ontvanger komen. De heer Kooistra heeft gesproken over het benoemen van een commissie, die tot taak heeft een onderzoek in te stellen tot het verlagen van den huurprijs van woningen (voorstel No. 13). De vraag zal zijn, of samenstelling van een commissie, zoo als de heer Kooistra wil, tot onderzoek van de moge lijkheid tot huurverlaging, van 2 Raadsleden, 2 bestuurs leden van den Verhuurdersbond, 2 bestuursleden van woning- bouwvereenigingen, 1 aannemer en een secretaris, mogelijk is en of het werk van deze commissie resultaat zal hebben, ook ten opzichte van de woningen van bouwvereenigingen. Ook al zou de commissie overtuigd zijn, dat de huren van die vereenigingswoningen te hoog zijn, hoe zal men dan tot verlaging komen, zonder hulp van de Regeering? Deze hulp kan, waar het de woningbouwvereenigingen betreft, natuur lijk niet plaatselijk zijn, zoodat dit wel het grootste bezwaar zal opleveren. Spreker gelooft zelfs, dat ook de heer Kooistra er niet veel van ziet komen, want hij zegt zelf, dat de gemeente de huiseigenaren niet tot huurverlaging dwingen kan. Het practische resultaat zal dan zijn, dat men een overzicht krijgt hoe hoog de huren zijn en welke woningen volgens de commis sie voor verlaging in aanmerking komen. Spreker betwijfelt zeer of de huurders daarvan veel zullen merken. Over het algemeen acht spreker het niet mogelijk zonder nader onderzoek de huren der gemeentewoningen met 15% te verlagen, zooals de heer Kooistra wil (voorstel No. 13) De heer Kooistra heeft zijn motieven nu naar voren gebracht laat het Bestuur van de stichting Gemeentewoningen hier mede rekening houden en eventueel later met een voorstel bij het College of bij den Raad komen. Ook in dezen dient men een bestuur niet voorbij te gaan. Spreker wist nog niet, dat een aantal personen bij het Gemeentelijk Radio-distributie-bedrijf in vast dienstverband zouden overgaan; spreker heeft dit echter nader gehoord en ook, dat zij zullen worden ingedeeld in de loonklassen, waarin zij behooren. Spreker begreep dan ook niet wat de heer Schiiller bedoelde toen hij zeide, dat voor hen een vergadering van het Georganiseerd Overleg noodig waszij zijn georgani seerd in de metaalbewerkersbonden en als er klachten zijn over te lage loonen voor hen, dan bestaat de gelegenheid om daarover te spreken. Het personeel van dit bedrijf kan dus volgens contract als volgt zijn: bij 100 personen, werkzaam bij dezen dienst, behooren te zijn 25 1ste monteurs, die zoowel sterkstroom als zwakstroom-installaties kunnen uitvoeren en (of) leiden, met 70 cent minimumloon, 35 2de monteurs met tenminste 0.55 loon, en 40 hulpmonteurs met tenminste 0.40 loon, waarbij het aantal leerlingen beneden de 19 jaar niet meer mag zijn dan de helft van het aantal werklieden in dat bedrijf. Nu kan spreker hier niet beoordeelen tot welke groepen deze menschen behooren; stel, dat zij allen 1ste monteurs zijn, dan moeten zij allen 45 X 70 of 48 X 70 cent verdienen, al naar gelang van den werktijd. Zijn er 2de mon teurs bij, dan moeten dezen het loon krijgen, naar hun prestatie met een minimum van 0.55. Wordt hieraan niet de hand gehouden, dan handelt men in strijd met het besluit van het College en zou zelfs tot navordering overgegaan kunnen worden, wegens niet-naleving van het contract. Vóór alles is dus noodig dit eerst eens ernstig te onder zoeken; als lid van de Commissie voor het Radio-distributie- bedrijf meent spreker, dat ook zonder het voorstel-Scliiiller deze zaak wel kan worden besproken. Spreker acht het wel van groote beteekenis deze zaak ook in de eerstvolgende vergadering van de Commissie voor de Lichtfabrieken aan de orde te stellen. Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Vallentgoed e.a.) De heer Vallentgoed heeft de door hem in de sectie gestelde vraag, of het College niet bereid is zooveel mogelijk de ge- pensionneerden in dienst der gemeente te ontslaan en daar voor anderen, die het beter kunnen gebruiken, in de plaats te nemen, niet bedoeld voor de gepensionneerden met on volledig pensioen, b.v. door ontslag. Sprekers vraag geldt echter wel voor hen, die een volledig pensioen hebben en daarnaast een betrekking bij de gemeente. Nu is het antwoord van het College daarop, dat indienst neming van gepensionneerden alleen bij hooge uitzondering plaats heeft en dan nog voor werkzaamheden van korten duur, gedeeltelijk waar. Verschillenden zijn in volledigen dienst. Zoo is bij Maatschappeüjk Hulpbetoon werkzaam een gepensionneerde met een volledig pensioenhij bekleedt daar een volledige betrekking. Bovendien heeft deze persoon den pensioengerechtigden leeftijd, 65 jaar, reeds overschreden. Dit antwoord van het College is dus in alle opzichten niet juist. Nu heeft dit niet zulke catastrofale afmetingen aan genomen als men wel zegt, maar er zijn toch tamelijk veel van die gevallen. Bij den Markt- en Havendienst zijn b.v. onder het personeel tamelijk veel gepensionneerden; die menschen zijn in gemeentedienst geweest. Al deze dingen maken te zamen toch weer een broodwinning. Spreker ondersteunt het voorstel-Kuipers tot instelling van een arbeidsreserve (No. 20), zoodat zij, die als slacht offer vallen, in een arbeidsreserve worden opgenomen, waar uit een dergelijke dienst de noodige arbeidskrachten zou kunnen putten. In de sectie-vergadering heeft spreker het geval besproken, dat een ambtenaar met pensioen ging en dat die persoon onmiddellijk daarna een bijbetrekking had gekregen. Het is zoo sterk, dat er gezegd wordt, dat de bijbetrekkingen bij de gemeente worden aangeboden. Dit is niet de juiste weg. Bij de lieerschende groote werkloosheid zouden velen ge diend zijn, zelfs met een betrekking van tijdelijken duur, en kan men daarvoor wel goede krachten vinden. Spreker zal het antwoord van Burgemeester en Wethouders afwachten. Hij hoopt, dat het College bereid zal zijn de zaak verder te onderzoeken. De heer Donders herinnert er aan, dat de heer de Reede sprak over sluitende begrootingen en sluitend gemaakte be grootingen. Van dit laatste is een typisch voorbeeld volg nummer 31 der Ontvangsten, waarin de ontvangsten uit de Leidsche Duinwater Maatschappij worden geraamd op 280.000.dus 80.000.meer dan de raming voor de begrooting van 1933 en tevens 80.000.meer dan de werkelijke opbrengst uit dien hoofde over 1932. Tegen deze hoogere raming heeft spreker overwegend bezwaar. Hoe komt men er aan? In den geleidebrief van de begrooting wordt het volgende gezegd: „Vervolgens is het mogelijk gebleken de baten uit de Leidsche Duinwater Maatschappij ongeveer 80.000.te verhoogen. In 1932 werd boven de reeds aanwezige reserve nog ruim 85.000.extra gereserveerd voor verbetering van den watervang; aangezien op goede gronden mag worden aangenomen, dat deze extra-reserveering in 1934 niet be hoeft plaats te hebben, komt genoemd bedrag van 80.000. vrij." Hier wordt dus gezegd: vooreerst, dat in 1932 extra werd gereserveerd boven de reeds aanwezige reserve voor ver betering van den watervang een bedrag van 85.000.en vervolgens, dat op goede gronden mag worden aangenomen, dat in 1934 aan deze extra-reserve voor den watervang niets meer behoeft te worden toegevoegd. Deze voorstelling van zaken is onjuist. Er bestaat geen extra-reserve voor den watervang en in 1932 is ook niet extra gereserveerd voor den watervang. Tot 1927 werd door de Leidsche Duinwater Maatschappij in het geheel niet gereserveerd; men is pas voor het eerst gaan reserveeren over het boekjaar 1927vóór dat jaar bestonden de reserves uit nul gulden. Over de jaren 1927 tot en met 1932 heeft men successievelijk een algemeene reserve gemaakt tot een totaal bedrag van 335.000.en die post kwam telkens op de balans gewoon als „reserve" voor. Wat is er nu gebeurd? Men heeft in 1932 uitsluitend den naam „reserve" vervangen door „reserve voor uit breiding van den watervang", maar daarnaast bestaat er niet nog een andere reserve. Er is over al die jaren gewoon gereserveerd en er is een gewone reserve ontstaan; alleen is de naam in 1932 veranderd. De vraag is nu in de tweede plaats, of aan deze reserve niets meer moet worden toegevoegd. Tegenover die vraag zou spreker deze andere willen plaatsen: is het mogelijk er iets aan toe te voegen over 1934? Spreker kent niet de be drijfsresultaten over 1933 en nog minder die over 1934. Of

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 8