40
WOENSDAG 24
JANÜABI 1934.
Gemeentcbegrooting Algemeene beschouwingen.
(Manders.)
alle zijden een ander inzicht ten deze bestaat. Spreker zal
daar dan ook niet tegen ingaan en zich ook niet aan den arbeid
onttrekken, doch aan boord blijven en noodgedwongen
zich met die maatregelen vereenigend, met de andere zeelui
verder varen.
Spreker komt thans tot het verdere gedeelte van de Memorie
van Antwoord. Op bladzijde 5 wordt wiskundig uiteengezet,
waarom de herziening van het uitbreidingsplan, dat thans
nog niet gereed is, 7 jaren gevorderd heeft. Spreker vraagt
zich af of het, waar men het uitbreidingsplan elke 10 jaar
moet herzien aan de hand van de verstrekte gegevens, niet
gewenscht is thans weer opdracht tot herziening te geven,
om over 10 jaar klaar te kunnen zijn.
Spreker beveelt spoedige uitvoering van de demping van
het Levendaal aan; waar spreker bekend is, dat de plannen
reeds zoover zijn, dat met de uitvoering elk oogenblik kan
worden begonnen, acht spreker het voorstel-van Stralen
(No. 11) overbodig. Spreker zal gaarne afwachten wat de
Wethouder te dezer zake antwoordt, maar dringt er op aan,
dat dan ook het geheele Levendaal gedempt zal worden,
en niet slechts een deel.
Spreker beveelt voorzichtigheid aan bij de overweging van
de samensmelting van Gemeentewerken en Bouw- en Woning
toezicht, om aldus tot vereenvoudiging te komen. Spreker
acht dit niet zoo eenvoudig als vaak wordt voorgesteld; op
dit gebied liggen vele voetangels en klemmen.
Spreker ondersteunt krachtig de voorgenomen uitvoering
van de op bladzijde 44 en 45 der Memorie van Antwoord
genoemde werken, waar dit zeer kan worden aanbevolen ter
bestrijding der werkloosheid.
Doordat de op bladzijde 44 genoemde middelen ter be
strijding der werkloosheid bij elkaar geplaatst zijn, is deze
zaak waarschijnlijk eenigszins vertroebeld. Het eenige middel
tot een betere arbeidsverdeling, niet alleen voor het tegen
woordige, maar ook blijvend, acht spreker een verkorting
van den arbeidstijddoordat de technische middelen zoozeer
vervolmaakt zijn, zal men steeds minder arbeid noodig
hebben. Het zou wel zeer zeker aanbeveling verdienen,
wanneer Leiden hierin een voorbeeld zou kunnen geven,
hoewel dit moeilijk zal zijn.
Ook is spreker van meening, dat er zoo weinig mogelijk
vrouwelijk personeel in gemeentedienst moet zijn. Spreker
is het natuurlijk met mevrouw Braggaar eens, dat een wouw
ook een mensch isspreker vindt ze misschien nog wat meer
dan een mensch, maar een vrouw staat dan toch ook z.i.
eigenlijk te hoog voor den arbeid, die gewoonlijk aan mannen
wordt opgedragen, waarvoor mannen bestemd zijn. Bij werk,
dat ook mannen kunnen doen, is een vrouw zeker niet op
haar plaats. Het staat natuurlijk geheel anders met arbeid,
die meer speciaal vrouwenarbeid is; daarvoor is van zelf de
vrouw aangewezen. Over het algemeen zou spreker de vrouw
echter zooveel mogelijk willen uitschakelen, en hij zou dit
geheel willen doen ten aanzien van den arbeid in fabrieken.
De vrouwenarbeid kan voor wellicht een enkel, daartoe meer
geëigend bedrijf goed zijn, maar het zal over het algemeen
wel aanbeveling verdienen te handelen, zooa-ls Philips in
Eindhoven op het oogenblik, nl. door zooveel mogelijk
jongens aan te nemen, waar hij vroeger meisjes gebruikte.
Voor den arbeid, waarvoor men in gemeentedienst mannelijk
personeel kan gebruiken, moet men geen vrouwelijk personeel
er in halen.
Inzake het denkbeeld om de werkloozen voor den steun
te laten werken (blz. 47 Memorie van Antwoord) meent
spreker in afwijking van het College, dat er nog wel objecten
zijn, die nuttig uitgevoerd kunnen worden, behalve sneeuw-
opruiming. Het is eigenaardig, dat economen alleen maar er
aan denken, dat arbeid geld zou kosten, maar nooit over
wegen, hoeveel kapitaal verloren gaat door duizenden mannen
te laten rondslenteren en hoeveel verlies in moreel opzicht
daardoor bovendien geleden wordt; zij kijken alleen maar
naar de geldelijke omstandigheden en denken nooit aan iets
anders. Een zeer mooi object voor werkverschaffing zou zijn
het graven van een kanaal naar de nieuwe veemarkt, die
toch, zij het in een verre toekomst, op het programma staat
daarvoor zou bijna elke arbeider in aanmerking kunnen
komen. Voor uitvoering daarvan zou weinig noodig zijn en
zeer velen zouden daardoor geborgen zijn. Dit zou voor
Leiden tot groot nut kunnen strekken.
Spreker beveelt ook het denkbeeld aan, om niet in gemeente
dienst te nemen of te handhaven vrouwen, wier echtgenooten
een betrekking of werk hebben. Mevrouw Braggaar wees er
op, dat dit toch ook wel in katholieken kring gebeurt, en zij
noemde als voorbeeld de roomsch-katholieke vakschool aan
het Galgewater. Men moet toch de zaken zien, zooals ze
zijn, en de geschiedenis niet vergeten. Aanvankelijk werd
dit vakonderwijs niet gesubsidieerd.
Gcmeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Manders.)
Het was de tegenwoordige directrice, die zich gratis beschik
baar stelde voor het geven van dat vakonderwijs. Nadat de
directrice zich had bekwaamd in de dingen, noodig voor het
geven van leiding aan de school, is er Rijkssubsidie verleend
en het spreekt van zelf, dat de aangewezen persoon om die
door het Rijk gesubsidieerde vakschool te leiden dezelfde
was als die, welke haar vroeger had geleid. Bovendien was
er op dat oogenblik onder de katholieken te Leiden geen
ander zeer waarschijnlijk zou dat thans nog het geval
zijn die het zoo goed had kunnen doen, als het toen ge
beurde. Het is op dit oogenblik zelfs heel moeilijk om leera-
ressen voor die vakscholen te krijgen, laat staan iemand,
die geschikt is voor directrice. Er komt bij, dat deze functie
een zeer bijzondere is en het veel voordeel biedt aan het
hoofd dezer school iemand te hebben, bekend met de practijk
der huishouding en de opvoeding van kinderen.
Al zou het bestuur van de school willen doen, wat mevrouw
Braggaar van dat bestuur vraagt, dan zouden de eischen,
welke het Rijk stelt, zich daartegen verzetten.
Wat de steunuitkeeringen betreft, het is, naar spreker
meent, juist andersom als op bladzijde 48 van het sectie-
verslag te lezen staat. Spreker vindt niet goed, dat alle extra
inkomsten van een gezin in mindering worden gebracht van
de steunuitkeeringen. De liefdadige vereenigingen onder
zoeken weieens of er in een gezin bijzondere steun noodig is.
Als die dan wordt verleend, moet de uitkeering niet geheel
in mindering komen van de uitkeering, welke Maatschappelijk
Hulpbetoon verstrekt. Is dit toch het geval, dan wordt
daardoor natuurlijk het initiatief van die vereenigingen
gedood. Spreker kan zich best voorstellen, dat, wanneer een
gezin bestaat uit man en vrouw, zooals mevrouw Braggaar dat
heeft geschetst, en in kommervolle omstandigheden verkeert,
de vrouw meehelpt om de inkomsten van het gezin te ver-
grooten. Voor de vrouw, die hier te lande een zeer zelfstandig
mensch is, kan het geen bezwaar zijn voor het onderhoud
van het gezin mede te werken. Het zou dan ook geen schande
zijn, wanneer in zulk een geval de man eens behulpzaam
was bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.
Wat betreft het voorstel van den heer Schüller om het
vervoer van het materiaal van Gemeentewerken in eigen
beheer te doen uitvoeren, (No. 1) zal spreker afwachten wat
de Wethouder van Fabricage op het betoog van den voor
steller zal antwoorden.
Ten aanzien van het voorstel van den heer Kuipers om
een arbeidsreserve in te voeren (No. 20) staat spreker nog
op hetzelfde standpunt als verleden jaar.
Voor het instellen van een Voorzieningsfonds (voorstel No.
22) acht spreker den tijd nog niet gekomen.
Wat aangaat het voorstel van den heer Schüller om 3000.
beschikbaar te stellen boven het aangevraagde bedrag voor
onderhoud van straten en wegen, spreker wil gaarne mede
werken om zooveel mogelijk werk te doen uitvoeren, maar
het is hem niet duidelijk, althans niet door het betoog van
den heer Schüller, waarom nu juist deze post moet worden
verhoogd. Uit het bedrag, dat op de begrooting voor 1934
is uitgetrokken, kan meer worden gedaan dan uit het ver
leden jaar toegestane hoogere bedrag, hetgeen echter niet
wegneemt, dat spreker, voor het geval het noodig mocht
blijken 3000.meer voor dat onderhoud van straten en
wegen te gebruiken, daar niet tegen zou zijn. Zoo noodig
kan dat geld alsnog worden toegestaan.
In verband met de werkloosheid had spreker gevraagd te
mogen weten, welk bedrag door de gemeente aan steun voor
werkloozen werd uitgegeven en hoeveel door liefdadige in
stellingen, en Burgemeester en Wethouders hebben daarop
geantwoord, dat voor steun aan werkloozen voor 1934 is
geraamd in totaal ƒ930.666.terwijl er dan volgt:
„Hoeveel door liefdadige instellingen voor dit doel wordt
uitgegeven, is door gebrek aan gegevens niet bij benadering
te zeggen. Aan de hand van het verslag van den Armenraad
kan men zich eenigermate oriënteeren. Belangstellenden
mogen wij daarheen verwijzen."
Zulk een antwoord getuigt, naar sprekers opvatting, niet
van bijzondere waardeering voor hetgeen de Raad vraagt.
Men kan wel verwijzen naar een verslag van den Armenraad,
maar het is logisch, dat Burgemeester en Wethouders veel
beter in de gelegenheid zijn dan een Raadslid zij hebben het
personeel van de gemeente tot hun beschikking om de
verschillende gegevens te onderzoeken en te vinden. Een
Raadslid ontbreken vaak die gelegenheid en de tijd. Misschien
heeft het College de bedoeling van de vraag niet begrepen.
Spreker wilde gaarne weten hoeveel die bedragen tezamen
zouden uitmaken, met de bedoeling die uitgaven productief
te maken voor werkverschaffing, dien steun in werkgelegen
heid om te zetten. Hij meent, dat in dezen wel iets te doen
is in het belang van de gemeente en ook van de werkloozen zelf.