60 WOENSDAG 24 JANUARI 1934. Gemeentebegrooting Algemcene beschouwingen. (Romijn.) de Cler aangegeven richting, min of meer, hoewel spreker direct toegeeft, dat het niet geheel overeenkomstig haar voor stel is, verzoekt spreker mevrouw de Cler haar voorstel in te trekken, omdat al zou het worden aangenomen, dan nog eigenlijk weinig meer resultaat zal zijn te verwachten dan op het oogenblik bij de poging, door het College ingesteld. De heer Elkerbout sprak speciaal over de jeugdige werk- loozen; ook dit is een gebied, waarover de gemeente geen of zeer weinig zeggenschap meer heeft; het Departement heeft de zorg voor de jeugdige werkloozen tot zich getrokken de Rijksregeering heeft de gemeenten aan banden gelegd; als gemeentebestuur mag men op dit gebied iets beginnen, maar dan onder deze voorwaarde, dat men de plannen in zendt bij het Departement. Bij goedkeuring is de Minister bereid om daarvoor een subsidie te verleenen op dezelfde basis als ten aanzien van alle andere kosten van werkloosheids voorziening. Die subsidieering brengt mee, dat men er niet zelfstandig over kan beslissen, maar onderworpen is aan de goedkeuring van het Departement. Met goedvinden en medeweten van den Raad (de Raad heeft daaromtrent een besluit genomen), heeft het College deze zaak toevertrouwd aan het Leidsche Crisis-Comité, n.l. de sub-commissie voor ontwikkeling en ontspanning, waarin alle personen zitten, die met de zorg voor de jeugdige werkloozen te maken hebben. Deze sub commissie heeft reeds heel wat tot stand gebracht. De zaak komt verder ter sprake bij volgnummer 605, waarbij Burge meester en Wethouders een nader voorstel zullen doen. Het denkbeeld, werkloozen te werk te stellen tegen een vergoeding van hun steun, verhoogd met b.v. 10 waarbij men de hulp van de particuliere werkgevers zou inroepen, vindt spreker aantrekkelijk, maar de heer Eikerbout heeft niet medegedeeld, hoe hij zich de uitwerking van dit denk beeld voorstelt. Meermalen hebben particuliere werkgevers het gemeentebestuur verzocht, hun op de een of andere wijze subsidie te verleenen, waardoor zij in staat zouden zijn hun personeel in dienst en aan het werk te houden en waar door zou worden voorkomen, dat er werkloozen kwamen, die ten laste van de gemeenschap gesteund zouden moeten worden. Voor dit denkbeeld zal iedere werkgever dadelijk zijn te vinden, omdat hij op die manier practisch weinig loon aan zijn personeel behoeft te betalen. Dien kant zal de heer Eikerbout echter niet uit willen, omdat men dan niet in staat is, het geheel te overzien, terwijl die wijze van doen tot onaanvaardbare consequenties zou leiden. Spreker zal gaarne willen vernemen, hoe de heer Eikerbout zich de verwezen lijking van zijn denkbeeld voorstelt, omdat spreker dan zou kunnen nagaan, of iets in die richting zou zijn te bereiken. Voor zoover het betrekking mocht hebben op jeugdige werkloozen, wordt in die richting reeds iets gedaan. De sub commissie voor ontwikkeling en ontspanning heeft van de zijde der particuliere werkgevers directe medewerking en hulp verkregen bij haar pogingen om de jeugdige werkloozen in de praktijk te laten toepassen, wat zij op de verschillende cursussen hebben geleerd. Spreker herinnert zich op het oogenblik, dat jeugdige werkloozen op die manier zijn te werk gesteld op de scheepswerf van gebr. Boot, bij de Grofsmederij en ook bij de Stedelijke Lichtfabrieken. Ook de Ambachts school, maar die is niet zoozeer een particulier bedrijf, heeft in vele opzichten meegewerkt. Mevrouw Braggaar heeft zich wederom beklaagd over Maatschappelijk Hulpbetoonzij heeft een parallel getrokken tusschen haar positie in Maatschappelijk Hulpbetoon en die in den Armenraad en het feit, dat zij hier nooit klaagt over den Armenraad, maar wel moet klagen over Maatschappelijk Hulpbetoon, toegeschreven aan de wijze, waarop men met haar samenwerkt en naar haar adviezen luistert. Spreker acht die parallel niet zuiver en in het geheel niet juist; hij erkent, dat mevrouw Braggaar over de werkzaamheden van de commissie voor den onderhoudsplicht, waarvan zij lid is, hier nooit klachten heeft geuit en hij neemt ook aan, dat inderdaad door die samenwerking, in die commissie bestaande, mevrouw Braggaar geen aanleiding heeft gevonden zich over de beslissingen van die commissie te beklagen, maar die commissie is geheel iets anders dan Maatschappelijk Hulp betoon. De commissie voor den onderhoudsplicht beoordeelt de vraag, inhoeverre door alimentatieplichtigen een bijdrage moet worden gegeven aan behoeftige verwanten, waarbij dus de quaestie van gemeentegeld en van het geven van subsidies van de gemeente in het geheel niet ter sprake komt, waarbij men ook niet in aanraking komt met andere organen en instanties. Het is het arbitreeren van geschillen tusschen alimentatieplichtigen. Mevrouw Braggaar zal wel eens hebben ervaren, dat de alimentatieplichtigen, die een dergelijke beslissing thuis kregen het met die beslissing niet eens waren. Spreker wil zich wel beklagen over de commissie Gemeentebegrooting Algcmcenc beschouwingen. (Romijn.) voor den onderhoudsplicht, maar dat is geen reden voor hem om dit hier te brengen, maar dat zal hij ter sprake brengen daar waar het behoort. De parallel van mevrouw Braggaar is niet juist en niet waar, omdat zij ten aanzien van den Ar menraad, waarin zij ook zitting heeft, precies hetzelfde doet als ten aanzien van Maatschappelijk Hulpbetoon. Daarvoor doet spreker een beroep op de quaestie van de normen. Overeenkomstig het besluit van den Raad is over de normen voor de armlastigen het gevoelen ingewonnen van den Armenraad in pleno; daar heeft mevrouw Braggaar voor gesteld de normen, zooals die door het bestuur werden voor gesteld, te verhoogen; zij bleef daarin alleen staan; haar voorstel is afgestemd, waarna de Armenraad aan Maat schappelijk Hulpbetoon een advies uitbracht, waarin die normen vastgelegd waren. Maatschappelijk Hulpbetoon heeft behoudens enkele ondergeschikte punten het advies van den Armenraad overgenomen, maar nu ziet men dat mevrouw Braggaar, die hier zoo vol lof spreekt over de behandeling, die zij ondervindt in den Armenraad, het punt, waar men haar meening niet gevolgd heeft, waarbij dus de normen lager zijn vastgesteld dan zij voorstelde, toch ook in den Raad brengt. De houding van mevrouw Braggaar om zoowel de besluiten van Maatschappelijk Hulpbetoon als die van den Armenraad hier te brengen, moet men dus als één geheel zien men moet die toeschrijven aan een actief streven van me vrouw Braggaar om eigenlijk niet te aanvaarden de be sluiten van de instellingen, waarin zij als lid zitting heeft, maar die niet meegaan met haar inzichten. Zij wenscht die besluiten, welke volkomen regelmatig met een meerderheid van stemmen zijn genomen, niet te aanvaarden en tracht op andere plaatsen, b.v. in den Gemeenteraad, de besluiten te doen nemen, welke meer in overeenstemming zijn met haar inzichten. Zoo'n streven kan spreker begrijpen en respecteeren, maar hij moet het kenmerken als foutief. Onder het stelsel, volgens hetwelk thans besluiten door den Raad worden genomen, gebeurt het meermalen, dat een minderheid zich bij de uitspraak van de meerderheid moet neerleggen, maar dan wendt die minderheid zich niet oogenblikkehjk tot Gedeputeerde Staten of de Kroon met het verzoek, het besluit te vernietigen. Wat mevrouw Brag gaarde Does doet, komt in wezen hierop neer. Mevrouw Braggaarde Does dient meermalen in de Com missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon voorstellen in, die niet worden aanvaard, maar op volkomen regelmatige wüjze volgens het democratische stelsel worden afgewezen. Zij gevoelt zich dan niet bevredigd en brengt haar voorstellen in den Raad. Dien weg kan en mag men niet volgen, omdat hij bij door trekking voert tot de consequentie, dat er permanent een querulante minderheid is, die zich steeds beroept op een hooger orgaan, bij hetwelk zij zich beklaagt, telkens wanneer een voorstel van haar verworpen is. De minderheid behoort te erkennen, dat men niet als minderheid kan uitmaken, wat er geschieden moet. Wil men met zijn voorstellen niet in de minderheid blijven, dan moet men trachten tot de meerderheid of tot een samenwerking van minderheid en meerderheid te komen, ten einde datgene te bereiken, wat in het algemeen bevrediging kan wekken of tot resultaat kan leiden. In verband met hetgeen spreker heeft gezegd, zal hij nu op de grieven, die mevrouw Braggaarde Does omtrent Maatschappelijk Hulpbetoon heeft geuit, niet ingaan. Zij zal moeten erkennen, dat de zaken, welke zij naar voren heeft gebracht, in de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon ampel zijn besproken, dat niet bij verrassing of overijling besluiten zijn genomen, waarmede zij zich niet kan vereenigen en dat haar voorstellen op volkomen regel matige wijze zijn afgewezen. Het spijt spreker, dat mevrouw Braggaarde Does zich met de genomen besluiten niet kan vereenigen, omdat het naar zijn heilige overtuiging goede besluiten zijn, welke hij overal en ten allen tijde kan verdedigen. De positie is niet zoo, dat men een kleine minderheid van het eene lichaam de gelegenheid moet geven daarover in een ander lichaam te spreken of te debatteeren, omdat het blijft voor de verantwoordelijkheid van de Commissie voor Maat schappelijk Hulpbetoon, die als autonoom instituut daarover te oordeelen en te beslissen heeft, die op volkomen regel matige wijze, goed voorgelicht goed doordachte besluiten heeft genomen. Spreker komt thans tot de behandeling van het voorstel van den heer van Stralen tot het instellen van een onderzoek naar den toestand in de gezinnen der werkloozen en den omvang der werkloosheid (No. 12). Al zou men voor die zaak op zichzelf iets gevoelen en al zou men behoefte hebben aan de gegevens, die de heer van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1934 | | pagina 20